ONGERECHTE STOKKEN (MOERLOOSHEID).



Een bijenvolk, dat zijn koningin heeft verloren, gaat zijn ondergang tegemoet, als er geen andere vruchtbare koningin voor in de plaats komt. De orde in de huishouding wordt minder, evenzeer de vlijt en de zindelijkheid, het volk neemt af. Dikwijls wordt zoo'n moerlooze stok de prooi van roovers, dan staat de woning spoedig leeg en lijkt zij met haar vernield werk een toonbeeld van verwoesting.

Als zich een geval van moerloosheid voordoet, is het voor den ijmker van groot belang, dat hij het spoedig ziet en raad schaft. Het kan het geheele jaar door gebeuren en het is 't ergste, als de koningin in den winter sterft. Dit wordt dan gewoonlijk 't eerst bemerkt, als men na een goede reinigingsvlucht de bijen onderzoekt. De ervaren ijmker, die op alle kleinigheden let, bemerkt weldra of een volk de moer heeft verloren, doch wie niet veel met bijen heeft omgegaan, bespeurt de moerloosheid niet zoo spoedig. Aan vele kleinere ijmkers en nieuwelingen, die zoo 2 à 3 opzetters hebben, vraagt men wel zoo eens: hoe is 't met de bijen?

Ze zeggen dan : "Ja, ik denk best, ze hebben, geloof ik, goed gehaald," maar 't nazien schiet er op over: Voor niets kan men stellig niets hebben, kunt ge ze niet oppassen, laat ze dan varen. Wil ze nu toch eens nazien, of er soms moerloze stokken bij zijn, 't is hoog tijd. Is 't het geval, vereenig ze dan met andere, of mochten ze nog al wat volk hebben, jaag ze dan om, daar is 't nog tijd genoeg voor. Ziehier eenige kenmerken. 't Gemakkelijkst is 't te zien 's avonds op den dag, dat de bijen hun moer verloren hebben. Dan is er een heele drukte aan 't vlieggat, de bijen loopen onrustig in en uit, ze marcheeren over den korf of ze iets verloren hebben, dit geldt vooral 's zomers.

Keert men een moerloozen stok om, dan loopen de bijen snel uit elkaar op den wand van den korf en over de raten, zij houden het broednest niet bezet. Zij maken ook een klagend en rammelend geluid, dat na eenige oplettendheid spoedig is te onderscheiden.
Een bijenvolk, dat vele koninginnecellen, die op eikelhuisjes gelijken, en meestal op de randen der raten aanzet, kan men als verdacht beschouwen.
In lossen bouw kan men zich overtuigen door na te gaan of er in 't broednest cellen aanwezig zijn met versch gelegde eitjes. De bijen van een moerloozen stok vliegen traag en dragen
weinig of geen stuifmeel binnen.

Welke zouden de oorzaken zijn van 't moerloos worden? De koningin kan om 't leven komen door ziekte, door aanvallen van vreemde bijen, door onhandigheid van den ijmker. Jonge koninginnen, die uitvliegen om bevrucht te worden, kunnen in 't veld verloren gaan, komen soms op een anderen korf terecht en worden daar gedood. Men moet niet voor de bijen heenlopen, als ze hun voorspel houden.
Het kan gebeuren, dat een stok 2 à 4 zwermen geeft, en er geen enkele koningin achterblijft, of de laatste doppen niet uitkomen. Zoo'n stok is dan moerloos en dit wordt niet zoo spoedig bemerkt tot verdriet en schade van den ijmker.

Hoe zal men nu zoo'n stok helpen? Met koninginnedoppen of met een raat met versch gelegde eitjes, of met koninginnen, die men in voorraad heeft, want die zullen de meeste toch wel hebben? Het beste is een zwerm opschudden.
Ook kan men van de eerste endelingen een paar kleine zwermen maken, men neemt er een, vereenigt die met den stok en zoo heeft de moerlooze stok dadelijk een bevruchte koningin.
Zulke kleine zwermen of reserve zwermen komen altijd te pas. Ze behoeven maar klein te zijn; waag er een endeling aan, ge kunt er 3 à 4 van maken. Zou dat 's winters niet te pas komen? Ik geloof het wel, 't is een kleine moeite.

J.H. MAAS, Leende, 27 Maart 1905.