Overgenomen uit "Bee Keeping"

van FRANK BENTON.
Vervolg blz. 117. (aug. 1905)

Welk bijenras zullen we houden?



Bldz. 16. Welk ras zullen wij nemen? Er is reeds gesproken over de betrekkelijke zachtaardigheid van verschillende rassen, en omdat de zachtaardige soorten ook uitstekende honingverzamelaarsters zijn, en bovendien de voordeelen, die de meer nijvere, maar lastiger rassen opleveren, niet zoo gemakkelijk benut worden door den beginneling, die de beste behandeling van zulke bijen niet kent, wordt 't ten sterkste aanbevolen om in 't eerst de zachtaardige rassen te nemen - hetzij Kaukasische of Italiaansche bijen. Kan men in de buurt geen volken daarvan bekomen, dan kunnen kolonies van gewone bijen omgezet worden door hunne koninginnen te vervangen door koninginnen van 't verlangde ras, die men in kistjes per post kan ontvangen. Zoo mogelijk moet dat door een ter zakekundige gedaan worden, ofschoon over 't algemeen, als men de voorschriften volgt, die met de nieuwe koninginnen worden toegezonden, de aanvanger toch wel zal slagen.

Een korte opgaaf van de hoofdkenmerken der verschillende rassen, die hier nu voorkomen, kan van nut zijn bij den aankoop, ook leerzaam voor nadere inlichtingen.
Kaukasische bijen zijn afkomstig uit 't deel van Rusland, dat tusschen de Zwarte en Caspische zeeën ligt, ze zijn buitengewoon zachtaardig, goede werksters, zij verdedigen ferm hunne woningen, telen flink voort, bouwen veel koninginnecellen, en zwermen dikwijls, als ze in kleine korven zitten. De hoofdkleur der werksters is loodgrijs, en het achterlijf heeft scherp afgeteekende ringen, omdat die donkere kleur afwisselt met den lichten zoom der geledingen van 't achterlijf. Zij hebben ook dikwijls een of twee gele of lederkleurige ringen, ze zijn wat kleiner dan Italiaansche en Krainsche bijen, zij plooien de vleugels flink uit en zijn dan ook flinke vliegers. De darren zijn eer klein en heel donker van kleur, de koninginnen zijn niet groot en wisselen in kleur van kopergeel tot donker brons.

Krainsche bijen zijn veel zwaarder van bouw en wat lichter grijs van kleur dan de Kaukasische, hebben ook een of twee roestkleurige of donkerroode ringen. Hun groote gehardheid en krachtige vlucht stellen hen in staat om nog bij veel koeler weer uit te vliegen dan eenig ander bijenras, en om onder ongunstige toestanden weer bij hunne vlieggaten terug te keeren.
Zij zijn vruchtbaar, ijverig en verzamelen goed honing, zij bouwen sneeuwwitte raten. Juist als bij de Kaukasische bijen is hunne vruchtbaarheid oorzaak, dat kleine korven overvol met bijen raken, en dat geeft natuurlijk zeer talrijke zwermen.
Daarom is 't aan te raden om korven te gebruiken, die in de broedkamer tien tot twaalf ramen hebben. De aard der Krainsche bijen is bepaald rustig, komt er koud weer dan vormen zij een dicht aaneengesloten en bijzonder rustigen tros, iets, dat niet weinig bijdraagt tot hunne uitstekende geschiktheid voor 't overwinteren. De darren zijn de grootste van die soorten, ze zijn dik met grijze haren bezet. De kleur der koninginnen is licht tot heel donker lederkleurig, 't type is echter donker brons, groot, goed gevuld, krachtig en bedrijvig.

De Italiaansche, het eerste der hier ingevoerde rassen, zijn veel meer bekend, en zijn met reden zeer in de gunst gekomen, omdat ze ijveriger zijn, hunne korven goed verdedigen en uitstekend honing winnen, bovendien zien ze er mooi uit, gewoonlijk zijn ze regelmatig geteekend, met drie gele ringen aan 't einde van 't achterlijf. Hun bloed zit zoo overal in de bijenstanden, dat vele gekruiste bijen, die maar een of twee gele ringen hebben voor Italianen gehouden worden, wier venijnige aard, die ze van de darren der gewone bijen hebben overgenomen, dan op rekening van de Italiaansche wordt gesteld. Door teeltkeus zijn hier stammen van zuivere Italiaansche bijen verkregen, bij wie de drie gele ringen, zoo breed zijn geworden, dat ze bijna of heelemaal ineen loopen, en in sommige gevallen is 't gansche achterlijf geel. Maar over 't geheel schijnt, dat door deze teelt die eigenschap om honing te verzamelen niet sterker is geworden, de donker of lederkleurige Italiaansche blijken sterker, zachtaardiger te zijn en beter honing te verzamelen, terwijl zij ook geschikter zijn voor de overwintering, Maar erkend moet worden, dat 't Italiaansche ras een weinig achter staat bij alle andere, die in Amerika zijn ingevoerd, wat de overwintering betreft.

Cypriotische, van 't eiland Cyprus, kan men, vergeleken met de andere rassen uit 't Oosten, als een type beschouwen.
Zij hebben een klein lichaam, zijn inderdaad slanker dan een der Europeesche rassen. Het achterlijf is puntiger en heeft, als 't broed zuiver is, drie licht gekleurde ringen op het bovengedeelte en veel geel aan de onderzijde. Waar de vleugels aan 't borststuk bevestigd zijn, is eene kleine verhevenheid, halvemaan-vormig, die gewoonlijk effen geel is. De koninginnen zijn meestal klein, geel van kleur, met meer of minder zwart aan 't einde van 't achterlijf. De darren hebben een ruig, behaard borststuk, en 't achterlijf ziet er geel gevlekt uit, dikwijls met veel geel. Cypriotische hebben langere tongen en kunnen krachtiger vliegen dan andere rassen. Dit, vereenigd met groote vruchtbaarheid en een allermerkwaardigste bedrijvigheid, maken dat geen ras beter honing wint. Maar ze zijn strijdlustig van aard, iemand, die niet op de hoogte is, zal ze moeielijk kunnen behandelen. Deze eigenaardigheid kan echter veel getemperd worden door de koninginnen van dit ras met darren van meer zachtaardige rassen te kruisen. Zoo verkrijgt men bijen, die gevoelig zijn voor rook en andere middelen, welke bij de behandeling van bijen gebruikt worden, en bovendien de eigenschap om uitstekend honing te verzamelen en de vruchtbaarheid der rassen uit het oosten bezitten.

Cyprio-Krainsche en Cyprio-Kaukasische bijen. - De schrijver kwam na 1880 op het denkbeeld, dat door Cypriotische en Krainsche bijen te kruisen een ras zou verkregen worden, dat de uitstekende eigenschappen van beiden zou vereenigen.
De eerste paring van Cypriotische en Krainsche door hem had in 1883 in de Krain zelf plaats, daarbij kon er dus op vertrouwd worden, dat de Cypriotische koninginnen door Krainsche darren bevrucht werden. Bijen met bloed van de beide rassen in meerdere of mindere mate, zijn sedert jaren met andere rassen vergeleken, daarbij bleek, dat de bovengenoemde kruising alle zuivere rassen overtrof bij 't honinggewin, wat zeker een gevolg is van 't samengaan van grooten ijver, gehardheid, vruchtbaarheid en vliegvermogen, daarbij gevoegd de grootere lengte der tong - een feit, dat door meten is vastgesteld.
Dergelijke resultaten, zelfs een zachtere aard, kan men verwachten van een kruising tusschen Cypriotische koninginnen en Kaukasische darren.

Syrische en Palestijnsche bijen. Wat van de Cypriotische is gezegd, is in 't algemeen van toepassing op de Syrische en Palestijnsche bij, alleen zijn de goede eigenschappen minder sprekend, terwijl slechte hoedanigheden van de Cypriotische meer op den voorgrond komen. Hier ter plaatse is daarom geen afzonderlijke beschrijving van deze noodig.

Duitsche, gewone zwarte, of bruine bijen. De bijen, die men gewoonlijk in 't wild vindt, en in meer of minder aantal hier gehouden worden, en onder bovenstaanden naam bekend zijn, zijn waarschijnlijk van vroege invoeren uit de oude wereld afkomstig. Vergelijkt men ze met de boven genoemde rassen, dan kan men zeggen, dat ze minderwaardig zijn, zij zijn niet zoo ijverig bij 't honinggewin, zijn minder vruchtbaar en verdedigen hunne korven niet zoo goed. Maar is er een goede honingweide, dan kan men op uitstekende resultaten rekenen.
Onder de behandeling zijn ze echter kwaadaardig, en hebben de onaangename gewoonte om van de raten te loopen en in klompen op den bodem te vallen, ook komen zij van uit 't vlieggat op voorbijgangers aanvliegen, Zij werken veel loomer dan andere bijen, als er weinig dracht is, om honing te winnen, en dit is waarschijnlijk de hoofdreden, waarom ze over 't algemeen voor 't bedrijf van minder waarde zijn. (Wordt vervolgd.)