Werkzaamheden Februari—Maart.


Deze maand behoort voor de bijen nog zooveel mogelijk 'n tijdperk van volkomen rust te blijven. Binnenshuis overwinterende bijen zijn gemakkelijk tot midden Maart in den stok te houden. Plotselinge temperatuurverhoogingen dringen slechts uiterst langzaam tot haar door. En nooit kunnen zij door de verleidelijke zonnestralen naar buiten gelokt worden.

Na dagen, waarop de dieren door de warmte onrustig blijken, opene men des nachts, doch alleen dan, 't overwinteringslokaal.
Maar de bijen die op den zomerstand staan, kan men niet altijd in de huif houden.
Op mooie dagen in Februari en de eerste helft van Maart dringt de zoele voorjaarslucht, ondanks de zorgvuldigste blindeering van 't vlieggat, in de woning. Nu hinderen enkele afzonderlijke uitvluchten niet, integendeel zij zijn zelfs wenschelijk. Maar regelmatige dagelijksche uitvluchten, waarbij gezocht wordt naar water en stuifmeel, zijn te vreezen. Ze leiden maar al te vaak tot verzwakking van den stok.

Hoeveel bijen komen in de schaduw niet op den kouden aardbodem om? En hoeveel vinden er den dood niet op onze voorjaarsbloemen, als de zon plotseling haar gelaat achter de wolken verbergt? Om te zwijgen van al de dooden, die vallen bij plotseling opstekenden wind, bij hagel- en sneeuwbuien.
O, 't is 'n genot onze dieren druk werkzaam te zien op de katjes van den hazelaar, in de kelkjes van den winter-akoniet of in die van 't sneeuwklokje! 't Stemt tot blijdschap ze weer te zien keeren, geel bepoederd, of oranje gebroekt. Want 't wijst er op, dat onze volken nog krachtig zijn en dat alles bij hen volkomen in orde is.
Maar herhaalde uitvluchten voeren tot grooteren broedaanzet. Breken plotseling koude nachten aan, dan trekken de bijen zich tot 'n klomp terug. t Broed wordt verwaarloosd, sterft en raat aan raat wordt één doodenveld. Geschiedt dit niet, dan dient, althans in streken zonder vroege voorjaarsdracht bedacht te worden, dat al dat broed 'n hoeveelheid honing kost, die althans voorloopig niet kan worden aangevuld.

Als 't eenigszins mogelijk is, mogen de bijen alleen uitvliegen op windstille dagen, als de thermometer ongeveer 12° C. (= 54° F.) in de schaduw aanwijst. Open dan de vlieggaten zoo wijd mogelijk, maar blindeer ze weer zoodra 't vliegen gedaan is.
Op zulke dagen kan ook de bodem der woningen voorloopig gereinigd worden. 't Bespaart den bijen veel werk en voorkomt, dat menige lijkbezorger zelf den dood vindt. Haal echter 't volk niet dan in de uiterste noodzakelijkheid uit elkaar. Plotselinge afkoeling leidt tot loop.
Zorg op elken vliegdag, dat er water voor uw dieren aanwezig is. Gewoonlijk hebben zij daaraan groote behoefte. Een aarden schotel, gevuld met mos, dat met water overgoten wordt, vormt, op 'n zonnig windstil plekje neergezet, 'n uitmuntende drinkplaats. Gebruik aanvankelijk honingwater. Eenmaal gewend aan de vliegrichting, komen de bijen ook op 't water alleen af.

Waar de woning licht aanvoelt, dient gevoerd te worden. Liefst van boven, omdat voedsel, beneden `t broednest gereikt, wegens de daar heerschende lage temperatuur nog niet omhoog wordt gehaald. Maar wees voorzichtig met 't openen van de woning en stel uw bijen niet te veel aan de koude bloot.
Vloeibaar voedsel te reiken is thans niet aan te raden. 't Voert slechts tot verhoogden broedaanzet. Zoo gewonnen, zoo geronnen! 't Best voert men suikerdeeg, dat men verkrijgt wanneer men door den honing zooveel suiker mogelijk werkt. Eenige dagen achtereen herhaalt, geeft dit 'n deegje, dat de bijen gaarne nemen en dat gemakkelijk boven de raten kan gelegd worden.

F.C. van Brussel