Het opzetten met suiker.


Onder bovenstaand opschrift komt er in 't Novembernummer een stukje voor, waarmede ik het niet geheel eens ben en dat allicht tot verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding kan geven. Het komt mij daarom wenschelijk voor om den schrijver op eenige punten opmerkzaam te maken en enkele vragen te stellen.
Laat ik vooraf zeggen, dat het mij steeds genoegen doet wanneer ik een stukje vind, waarin wordt meegedeeld, dat de schrijver iets uit zijn praktijk wil vertellen. Mochten er dezulken wat meer gevonden worden! Ons „Maandschrift" zou hierdoor zeker wat meer waarde krijgen bij de ijmkers, die geen vreemde talen machtig zijn.

Doch nu ter zake. Schrijver zegt, dat de boeken niet vermelden dat hij zijn korven en kasten nu al tweemaal met suiker heeft opgezet. Dat geloof ik gaarne. Hij zal ook zelf wel een boek moeten schrijven om zoo iets vermeld te vinden.
Dat er geen boeken zijn, die suikeroplossing als goed wintervoeder aanbevelen, zal schrijver toch niet beweren, want de meeste goede boeken vermelden dit wel, ja, er zijn er, die zelfs aanbevelen, wil men van een goede overwintering verzekerd zijn, om minstens den halven voorraad honig, nog beter allen honig, weg te nemen, en daarvoor suikeroplossing in de plaats te geven.

In 't geheel ben ik het met den schrijver niet eens om, nadat de bijen van de heide thuis gehaald zijn, ze nogmaals een nieuwen bouw te laten maken. In de eerste plaats om het vergevorderde seizoen. Wanneer de bijen bij die lange en koude nachten, ongeveer in 't laatst van September en in 't begin van October, nog een geheel nieuwen bouw moeten optrekken, vordert dit te veel krachtsinspanning en wordt het organisme te veel afgemat, waardoor de overwintering over 't algemeen minder volkrijk is, tengevolge van uitputting sterven er dan vele in den winter. Ook bestaat er gevaar, dat de koningin nog veel eieren inlegt, waardoor er veel broed komt, dit kost nog heel wat voedsel tot schade voor den ijmker.
Dat het zulk een voordeel is voor den ijmker, als schrijver beweert, betwijfel ik. Immers, hoevelen zullen er zijn die hun honig kunnen verkoopen voor 50 cent? En wanneer ze, zooals veeltijds geschiedt, maar 20 cent of nog minder kunnen bedingen, zou het dan voordeel zijn? Doch laten wij nu eens zien of hij, die 50 cent kan krijgen, nog wel zoo'n enorm voordeel heeft, als schrijver beweert. Vooreerst moeten wij 20 pond wintervoedsel geven, niet waar! en dan nog zooveel, als de bijen noodig hebben om de raten te bouwen. Er wordt gezegd, en dit weet ik ook uit ervaring, dat een ronde korf ongeveer 1 pond was bevat. Volgens proefnemingen hebben de bijen voor het bouwen van 1 pond raten, 12 tot 16 pond honig noodig, wanneer wij dit voegen bij de 20 pond wintervoedsel, geloof ik, dat het voordeel al niet zoo groot meer is, nog afgezien van de moeite, die de verwisseling van voedsel medebrengt. Door al deze omstandigheden kom ik tot de conclusie dat het opvoeren met suiker niet zoo's bizonder voordeel opleveren kan.

Schrijver beweert verder, dat hij niet begrijpen kan, hoe men met kunstraat dweept. Om daarmede te dweepen, dat is ook wel zoo wat, doch dat men met deze een grooter voordeel kan behalen, dat staat als een paal boven water.
Zeker heeft hij geen ervaring met kunstraat! Anders zou hij zoo niet schrijven. Indien er geen voordeelen mee te verkrijgen waren, waarom zouden dan zoovele beroepsijmkers ze gebruiken tot ondersteuning der volken? Hoe zou het dan zijn in Amerika, waar fabrikanten zijn die jaarlijks 100.000 pond kunstraat vervaardigen en verkoopen?
Ook zijn er nogal bij onze oostelijke naburen, die kunstraat noodig hebben, want daar zijn ook fabrikanten die met 6 Amerikaansche walswerken kunstraat vervaardigen.


Daarbij komen nog honderden gietvormen van Rietsche, meest voor kleingebruik. In Duitschland vindt dus ook heel wat kunstraat aanwending. Zouden nu al die verbruikers niet weten wat hun voordeel is, en schrijver alleen wel?
Dat het verlies aan honig niet grooter is, dan de prijs der raten bedraagt, geloof ik ook volstrekt niet. Ziehier, waarom. 't Is mij eens gebeurd met een zwerm, dien ik op 8 volle ramen, (35 X 20 c.M.) kunstraat deed. Na 8 dagen waren deze geheel volbouwd, ik zette er toen nog een bak op van denzelfden inhoud. Na weer acht dagen waren ook deze volbouwd en gedeeltelijk met honig gevuld. Zulke bewijzen komen nog elk jaar voor.

Zij winnen er geen tijd mede en loopen er doelloos op rond, zegt schrijver. Ook dat het niet hun natuur is om op een vlak te bouwen. Het kan zijn, maar zou ik hier de vraag mogen stellen: Hebt ge wel eens een raat beschouwd, als de bijen aan 't bouwen waren? Welnu, wat ziet ge dan? Dat eerst het middenschot gemaakt wordt en daarop de cellen, bijna precies als op een kunstraat. Juist daarom zie ik er niet zooveel onnatuurlijksch in om kunstraat te geven. Een voordeel is daarentegen wel, dat men bij het gebruik van kunstraat veel minder darrenwerk krijgt, en er tengevolge daarvan minder lust om te zwermen is. Dat uw volken zoo zwaar waren, is volstrekt nog geen bewijs, dat ze bij een doelmatige aanwending van kunstraat niet nog zwaarder geweest zouden zijn.

Dat uw bijen in de secties niet anders dan darrenwerk maakten, omdat dat veel wasbouw uitspaart, berust ook zeker op een fout. Wat is in de praktijk het geval? Wanneer er geen zwermdrift in een volk zit, bouwen zij ook geen darrenwerk.
Men kan dit het gemakkelijkst opmerken bij jonge koninginnezwermen. Deze, die in hetzelfde jaar bijna nooit weer zwermen, bouwen gewoonlijk geen of zeer weinig grofwerk. Oude koninginnezwermen daarentegen meestal van het begin af aan. De oorzaak hiervan is niets anders, dan het streven om te vermenigvuldigen. Daarom geloof ik, dat zij grof werk maken, niet omdat dit veel werk uitspaart. Dat de koningin na haar loslating het onzin zou gevonden hebben om deze darrecellen van eieren te voorzien, zou er ons toevoeren om haar met menschelijk verstand begaafd te achten. Neen vriend, zij handelt volgens natuur en wij moeten ons niet gaan verbeelden,dat zij het met verstand doet.

Dat zij dat moment ook volgens de natuur gehandeld heeft, kan iedereen gemakkelijk begrijpen die eenigszins op de hoogte is van 't leven der bijen. Wanneer zij meer halen dan zij gebruiken, leggen zij voorraad op, en wordt er veel verzameld, dan veronachtzamen zij het voederen der koningin. Hierdoor is deze niet in staat om zoo veel eieren te produceeren, dat zij alle cellen bezetten kan. Doordat de bijen alle ledige cellen die zij vinden met honig vullen, kan ook de koningin er niet zooveel met eieren bezetten. Hierover zou nog heel wat te schrijven zijn, maar de ruimte van 't „Maandschrift" is beperkt, ik moet er mede eindigen, maar ik hoop dat schrijver mij voldoende begrepen heeft. Later zou ik hierover nog gaarne eens een stukje schrijven.
Dat er door nadenken veel verbeteringen zijn aan te brengen; ben ik volkomen met schrijver eens, en het ware te wenschen, dat er wat meer praktische ijmkers door middel van 't „Maandschrift" hunne ervaringen mededeelden tot heil der Nederlandsche ijmkerij.

R. TUKKER Jr.