Werkzaamheden juli-Augustus.


Voor 'n groot aantal onzer imkers is de oogst op de heide van 't grootste belang. Maar hij brengt den mannen en vrouwen van den lossen bouw niet altijd wat zij wenschen. Onder gunstige omstandigheden, d.w.z. wanneer weer en bloei wat meeloopen, 'n goed met honing gevulde broedkamer, maar weinig bijen en ‘n ledige honingkamer. De honing uit de broedkamer kan niet in de raat worden verkocht, want 't werk is oud en zoo al niet zwart, dan toch minstens donkerbruin. Bovendien kan stuifmeel en broed aanwezig zijn. De pershoning is minderwaardig, brengt bijna geen geld op, en bovendien moeten wij om hem te verkrijgen,onze kostbare, sterke raten vernietigen. Er rest dus niets anders dan de kleine kolonie 'n overmaat van honing te doen behouden, waarvan zij wel gedurende den winter leven kan, maar dien zij, zoodra de eerste voorjaarsdracht aanbreekt, verder ongebruikt laat, tot schade van de regelmatige volksontwikkeling.

De moderne bijker verlangt met sterke stokken den winter in te gaan. De voorraad in de broedkamer behoeft op 't einde der dracht niet groot te zijn, daar hij altijd nog kan bijvoeren. Maar bovenal wenscht hij den niet, of althans uiterst moeilijk slingerbaren honing in de opzetten, om hen in secties of raampjes, of uitgesneden daaruit, als tafelhoning te verkoopen.

Waarom krijgen wij op de heide zoo vaak honing in de broedkamer en zoo zelden daarboven?
De schuld ligt niet aan den geringer warmtegraad. In Mei, op 't koolzaad, is deze, vooral des nachts, dikwijls veel lager dan gedurende den bloeitijd der struikheide. Toch kunnen wij op 't koolzaad slinger- of sectiehoning winnen, wanneer wij maar voor sterke volken zorgen en voor 'n broedbak waarvan alle ramen bezet zijn met broed en eieren. Dan moet de honing wel boven geborgen worden.
Indien dit op de heide niet geschiedt, is de oorzaak alleen te zoeken in de omstandigheid, dat er 'n groote, ledige plaats in de broedruimte blijft. En deze ontstaat doordat de koningin - en vooral die van 'n voorzwerm, de z.g. oude moer, uitgeput raakt en niet meer alle ledig komende cellen der broedkamer kan vullen.
Dit, gevoegd bij 't groot aantal bijen dat den spinnen ten offer valt, verklaart ons tevens waarom onze immen zoo vaak verzwakt van de heide terugkeeren.

"Houdt uw volken sterk," zei pastoor Oettl, en de heide-imker vooral moet den raad van dezen meester opvolgen.
Wat hij daartoe doen moet, ligt reeds opgesloten in 't bovenstaande. Hij moet op de heide komen met 'n kast, waarvan alle raten bezet zijn met broed, vol bijen en met 'n koningin, die in staat is, die raten gevuld te houden.
'n Koningin, die reeds 't geheele jaar haar taak vervuld heeft, is daartoe in de meeste gevallen niet meer in staat. Zij moet vervangen worden door 'n jonge moer. En wie een beetje rekent, zal gemakkelijk inzien, dat de geschiktste tijd daartoe is, 't einde van Juli of 't begin van Augustus.
Wie dus dan nog kweekvolkjes heeft staan, vereenige ze met z'n honingvolken, na de oude moederbij te hebben verwijderd. En wie de methode toe wil passen, kan nog altijd wel jonge koninginnen kweeken. De proef op de som wordt natuurlijk geleverd, wanneer men gedeeltelijk met afgewerkte moeren, gedeeltelijk met jongere krachten naar de heide trekt.

't Blijft nog altijd jammer, dat 'n groot deel van onzen prachtigen honing, waartoe wij ook gaarne 't donker gekleurde produkt van de boekweit rekenen, slechts als pershoning gewonnen wordt. Ja, men laat ook wel lekken, maar zelden voor den handel, omdat dit veel te langzaam gaat. Hoogstens verkrijgt men den z.g. lekhoning langs den warmen weg, waardoor 't aroma verloren gaat. Om van de kleur nu maar te zwijgen.

Wij wijzen er daarom nogmaals onze korfimkers op, dat ook zij met goed gevolg gebruik van den honingslinger kunnen maken. Allereerst moeten zij natuurlijk zoo'n voorwerp koopen of maken. Als ‘t bedrijf niet groot genoeg is, kunnen meerdere bijkers er een voor gezamenlijke rekening aanschaffen en in gemeenschap gebruiken.
Bij 't uitbreken dier vette korven zoekt men de geheel of bijna geheel met honing gevulde stukken nieuwe en niet bebroede raat uit om die als schollen te verkoopen. Ze worden volkomen stofvrij bewaard en zoo spoedig mogelijk van de hand gedaan.
De rest, d.i. dus alle niet verzegelde raat, de oude raat, de bebroede raat en die stukken, welke bijenbrood, eieren of broed bevatten, is voor den honingslinger.
Maar hoe nu deze brokstukken, zoo verschillend van grootte, uit te slingeren?

Daartoe vervaardigt de korfimker evenveel ramen, als in den slinger tegelijk bewerkt kunnen worden, en elk zoo groot, dat zij juist in den slingerkorf passen.
Zoo'n raam bestaat uit vier plankjes, laat ons zeggen 10 c.M. dik en 2.5 c.M. breed. Aan de achterzijde worden dergelijke latten genageld en wel zóó, dat zij 4-5 c.M. uit 't hart van elkaar verwijderd zijn. In die latten worden, zooveel mogelijk in verband, duimsdraadnagels geslagen, 4-5 c.M. van elkaar. De nagels wijzen allen naar binnen en staan zóó, dat zij, wanneer 't raampje in den slinger geplaatst is, schuin naar boven wijzen.
De ontzegelde raten worden op deze spijkers gespietst, daarna worden de ramen, met die raat naar de binnenzijde van den korf, in den slinger gehangen, waarna men met matige snelheid de krukas in beweging brengt.
Is de honing aan eene zijde verwijderd, dan worden de raten omgekeerd.

Wie z'n korven naar de boekweit brengt, zie toe dat zij er niet van honger omkomen. Dat gevaar dreigt bij aanhoudend droog weder, vooral als de akkers geen diepe grondbewerking hebben ondergaan.
Tracht uw nieuwen honing zooveel mogelijk in de buurt aan den man te brengen. Men weet dikwijls niet welk 'n uitstekende markt men in z'n naaste omgeving bezit. Maar men moet er eenige moeite voor doen. In dat geval raakt men z'n honing meestal gemakkelijker en tegen veel hooger prijs kwijt, dan wanneer men hem aan den een of anderen handelaar of opkooper moet overlaten.
De waar zij echter puik. Laat den honing eerst volkomen rijpen, voor ge hem verpakt en zorg dat er geen ongerechtigheden in voorkomen, noch uit den korf noch ergens anders vandaan.

F.C. van Brussel.