Werkzaamheden Augustus-September.


Op de hooge venen overdekt de bloesem der late boekweit de zwarte aarde nog met 'n sneeuwwit tapijt. De heide tooit zich in al haar pracht, wisselend haar vaal grauw voor 'n diep
paars. Daarheen gingen de trekimkers met hun dieren. En 't blijde gegons der bijen vertelt ieder, die de gloeiend heete Augustuszon durft trotseeren, dat daar de honingbron nog onafgebroken stroomt. Doch de bij leeft niet enkel van nektar en stuifmeel. Bij de vaak verzengende hitte heeft zij behoefte aan water, aan veel water zelfs. En meestal ontbreekt dit op de heide; ook wel in 't veen. Als de imker in 't gebrek voorziet, bereidt hij z'n dieren 'n genoegen, bezorgt hij zich zelf 'n voordeel.

Overal elders stelt de langzame verdwijning der bloemenpracht perken aan de rustelooze werkzaamheid der korfbevolking. Maar luiheid, opzettelijke of ongewilde, is des duivels oorkussen en 'n bron van veel kwaad. Niet alleen de wespen en hommels, maar ook de bijen, laten zich thans van hun slechte zijde kennen. Wespen vangt men in nauwhalzige flesschen, gedeeltelijk gevuld met aangezoet bier. Zij vallen er op aan, om eenige oogenblikken later als echte drinkebroers, den weg naar huis bijster te worden en in de flesch hun graf te vinden. Wat niet alleen de wespen overkomt. Hommels veroorzaken zelden grooten last. Erger is 't met de roofbijen. Zwakke volkjes, bovendien nog gekweld door de larven van de wasmot, vallen als de eerste slachtoffers; dan volgen de sterkere en eindelijk onderscheiden
bijen, vriend noch vijand. Duizenden dieren bekoopen de liefde tot hun huis of hun verzameldrift met den dood. Honderden ponden honing worden uit de eene huif in de andere gedragen en veranderen soms ook nog van eigenaar. Ja, geheele stallen kunnen tengevolge eener roofpartij ten gronde gaan, of zoodanig verzwakken, dat men jaren behoeft om z'n verlies te boven te komen.

Maar gelukkig, wij hebben 't vrijwel in de hand om 't rooven te voorkomen. De bij verzamelt bij voorkeur haar voorraad op 't veld. Al is de weide nog zoo schraal, als er maar iets te halen valt gaat zij er op uit, ook al moet zij mijlen vliegen om de eerste bloemen te bereiken. Doch nauwelijks eindigt de oogst of haar ijver neemt 'n verkeerde richting. Wat zij niet meer verdienen kan, poogt zij te stelen. Dapper in de verdediging is zij echter laf in den aanval, maar is zij eenmaal in den roof geslaagd, dan deinst zij voor niets meer terug. En zoodra een bij aan haar hartstocht naar zoetigheid in 'n vreemden korf bot kan vieren, sleept zij weldra haar huisgenooten mede in 't kwaad, tot eindelijk de rooflust als 'n besmettelijke ziekte den geheelen stal aantast.

Laten wij daarom zorgen dat de eerste roover niet komen kan. Sterke kolonies, die 'n flinke schildwacht voor de poorten kunnen plaatsen en veel volk voor de verdediging kunnen leveren, daarvoor moeten wij in de eerste plaats zorgen, ook in den nazomer. Moerlooze volken dulden wij niet op den stal; zij zijn zoo gedemoraliseerd, dat zij aan geen verzet denken wanneer zij worden aangevallen.
Sluit de krielgaten, zoodra ge hier en daar 'n vreemde bij ziet neuzen, zonder dat zij op de vliegplank komt, zoover af, dat slechts eigen volk toegang kan vinden. En vooral open de woningen niet, of werk er niet in, dan tegen den avond, opdat ge geen roovers maakt. Laat ook nergens honing slingeren in de nabijheid van den stal. 't Zou kunnen, dat hij naar meer smaakte.

Halen de bijen van uw buurman den honing uit uw korven, gij zijt er de schuld van. Wordt dus niet boos op hem, maar op uzelf Is eenmaal de rooverij op den stal uitgebroken, dan is zij vaak moeilijk te keeren. Maak 't vlieggat zoo klein, dat er slechts één bij uit en in kan, of zet er 'n stuk glas voor, waardoor de rechtstreeksche toegang gesloten wordt, of hang 'n zak voor 't krielgat, of bedek dit met 'n paar flinke handen vol nat gras, of verzet den beroofden korf en stel er 'n ledige woning voor in de plaats. En als een der vele middeltjes tegen den avond de rooverij nog niet hebben doen ophouden, of zeer sterk hebben doen verminderen, ja, dan blijft er weinig anders over dan den beroofden stok tijdelijk in den donkeren en koelen kelder te bergen.
Ook bij 't slingeren zij men voorzichtig. Wie nu in 't bezit van 'n hoeveelheid bijenuitlaters is, zal 't gemak van deze vinding waardeeren. Een uitlaat is voldoende in de plank. Bij 't eindigen der dracht, vinden de bijen op 't veld nauwelijks 't noodige voor hun levensonderhoud. De wintervoorraad moet vaak reeds worden aangesproken. En daarmede gaan de bijen zich ook reeds voor den winter inrichten. Dat is echter te vroeg. Wij wenschen niet, dat de broedaanzet eindigt voor 't laatste deel van September. Daarom, als 't noodig is, met mate drijfvoer gereikt, en zich nu nog eens van den stand van 't broed overtuigd.

Darrenbroed omstreeks dezen tijd, wijst op de afwezigheid van 'n koningin of wel op 'n moer, die vervangen moet worden. 'n Stok die in 't laatst van Augustus z'n darren niet afgedreven heeft, is waarschijnlijk moerloos. Als ge gewoon zijt uw bijen te slachten, probeer ze dan dit jaar eens af te trommelen en ze met de opzetters te vereenigen, of wel drie of vier volken samen te voegen op 'n ledig vel of in 'n volkomen ledigen korf, om ze daarna met suikerstroop voor de inwintering gereed te maken. Bezig geen druivensuiker. Na de eerste nachtvorsten kan de oogst op de heide als beëindigd worden beschouwd. Meestal is elke dag, dien de bijen daar langer vertoeven dan noodig is, verlies.
Dat de heide goed moge zijn en dat 't weer wat meeloope

F.C. van Brussel.