Groote volken geven het meeste succes.


Dankbaar ben ik aan de schrijvers, uit wier boeken ik kennis heb mogen putten, zeker blijf ik in hunnen geest werkzaam, als ik voor ons land een meer rationeele bijencultuur wil bevorderen. Niemand wil ik met dit schrijven te kort doen, maar toch in de meeste gevallen is nog te veel rekening gehouden met den vasten bouw en is men te veel uitgegaan van de meening, dat de losse bouw voor ons nog niet veel beteekent. Al hebben onze imkers in hun bedrijf een aardige bijverdienste gevonden, toch zal het hun wel niet schaden, als zij leeren om met een weinig meer moeite de dubbele winst te maken. Het product met den vasten bouw verkregen, staat toch verre ten achter bij dat van den lossen bouw en in onzen tijd is alleen nog maar dat van waarde, wat aan de hoogste eischen voldoet.

Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat alleen met groote kasten en groote volken het meeste succes behaald kan worden.
Hoe de kasten heeten doet er niets toe, als ze maar groot genoeg zijn. In deze kasten worden alle krachten bewaard, opgestapeld door het zwermen te verhinderen. Dit bereikt men door het wegsnijden der moerdoppen. Hier moet ik even opmerken, dat men vóór tot den reuzenbouw over te gaan, volkomen op de hoogte moet zijn van de geheele bijencultuur. Een beginner moet dat niet beproeven, omdat hij onmogelijk alles kan weten wat daarvoor noodig is.

In het voorjaar wordt door rationeele voedering en door versterking met broedraten zooveel mogelijk alles van gelijke sterkte gemaakt. Is tegen de eerste dracht het volk goed ontwikkeld, dan kan men de honigruimte openen of den sectiebak opzetten. Maar eerst overtuige men zich of alle raten in de broedruimte gevuld zijn, hetzij met broed, of met eieren, of met honig. Eerst als dat het geval is, zullen de bijen in de honigruimte gaan. Is nog niet alles gevuld, dan kan men met voederen helpen. Ook kan men, om ze in de broedruimte te drijven, eenige raten uit de broedruimte nemen, de bijen er af vegen en de sluitplank tegen de laatste raat zetten. Door plaatsgebrek gaan zij er in, en omdat zij geen ledige ruimte dulden, beginnen ze direct te bouwen. Als er goede dracht is dan is het verbazend in hoe korten tijd de honigruimte gevuld is. Volle honigraampjes worden uitgeslingerd, is een sectiebak gevuld, dan wordt deze door een nieuwen vervangen, de eerste komt boven op te staan om de open cellen nog te laten verzegelen. In 1905 had ik uit één kast 79 pond slingerhonig en 86 volle, verzegelde secties, dus voor een waarde van ruim f 60.—, de slingerhonig tegen f 0.50 en de secties tegen f 0.60 gerekend.
Was niet reeds den 24sten Augustus een aanhoudende regen ingevallen, zeker zouden zij er dan nog 36 secties op de heide bijgemaakt hebben.
Dit resultaat is met vasten bouw nooit te verkrijgen, al wordt de moederstok in 3 of 4 korven verdeeld.

Men vergete vooral niet in het voorjaar water te geven, dat is voor de ontwikkeling van 't grootste belang.
Ook staat bij mij vast, dat men zijn bijen zonder kap of handschoenen moet behandelen, wil men alles goed zien en gadeslaan.
Een koninginne-poort behoeft men niet meer te gebruiken, als de stand der raampjes van de honigruimte maar in de tegenovergestelde richting van die van de raampjes der broedruimte is, dan gaat de moer niet over.
Dit is geschreven met 't oog op hen, die het nog niet met den reuzenbouw geprobeerd hebben. Het wegsnijden der moerdoppen, het plaatsen der secties, het omwisselen der koningin zijn daarbij van groot belang, ook daaromtrent ben ik steeds bereid inlichtingen te geven. 's Zomers wil ik gaarne aan belanghebbenden mijn bijen laten zien, door zien leert men. Onze leeraar, de heer Van Giersbergen, kent mijn resultaten en zal daaromtrent stellig willen mededeelen.

J.G. RIESENER, Arnhem, Dec. 1906.