Uit de praktijk.


Winterstand en verplaatsing. Als 't even kan plaatst men zijn opzetters in winterstand met 't vlieggat naar 't zuiden. Zoo staande houden ze nog uitvluchten tot op de allerlaatste mooie herfstdagen; 's winters zijn ze beter beschut tegen de gure en ijzige Noord- en Noord-Oostenwinden; het weinige winterzon houdt de woningen droger en in de lieve lente vangen de bijtjes de eerste koesterende zonnestralen en houden zoo dikwijls mogelijk de zoo noodige reinigingsvluchten.

Niet altijd kan men ze alle zoo naar zijn zin plaatsen. Een ijverig en favoriet volk stond daar in zomerstand naar 't Oosten; t ging niet naar de heide en men wilde het toch zoo graag opzetten. Wil men zich nu niet getroosten de moeite van expresse verplaatsing in Sept. bijv. (minstens 8 dagen en tot op 'n half uur afstand), dan moet het volk als opzetter op de zomerplaats staan blijven. Mijn stal is rechthoekig — om meer dan eene reden, zooals centralisatie en windbeschutting, een goede vorm. Een der deelen wijst Oost; het andere Zuid; maar dikwijls gebeurt het me, dat ik een paar opzetters naar ‘t Oosten gekeerd, half tegen mijn zin ook in den winter moet laten staan.
Zoo o.a. ook in 1905/ 1906. Toen stonden daar twee overwinteringsstokken: verkeerde richting en wat vochtig nog bovendien, zoodat ik hunkerde naar verplaatsing in die andere afdeeling. Op 'n mooien dag, midden December, nadat ze zes weken onafgebroken waren binnen geweest, waagde ik het maar, met 't gevolg dat spoedig 'n halve zwerm bijen respectievelijk op de oude standplaatsen neerstreek. Om mijn kostelijk beste vliegers maar niet te zien omkomen, plaatste ik de korven maar gauw weer terug. Ruim een maand later, weer bij zacht, gunstig weder, verplaatste ik ze andermaal. Nu vlogen nog slechts enkele bijen terug en de verplaatsing was gelukt. Deze volken ontwikkelden zich zeer goed en behoorden tijdens de jongste lente tot m'n beste opzetters.

Wie dus overwinteringsstokken om een of andere reden nog in den zomerstand moet laten, zij verplaatsing vóór Januari stellig ontraden. Het schijnt, dat het plaatsgeheugen der bijen in den winter vooral lang, lang bijblijft; misschien verschilt ook in dit opzicht het eene volk van het andere.
Momenteel heb ik weer twee overwinteringsstokken in 't Ooster vak, die ik spoedig denk te verplaatsen; mocht zich hierbij iets opvallends voordoen, dan vertel ik het later nog wel eens.

W.A. OTTEN.