MODERNE BIJENWONINGEN.

II.

(Vervolg maart.)
Nu is het zeer wel mogelik alle tegen de monsterkasten, zowel als tegen de kleine kasten aangevoerde bezwaren, op te heffen. De Nederlandse imkerwereld telt intelligente mannen genoeg om woningen uit te denken die aan die verschillende voorwaarden voldoen. Zoo ontstonden hier in Holland ook verschillende systemen, die allen één of meer fouten ophieven om weer nieuwe gebreken te voorschijn te brengen. Dat de verschillende uitvinders dit zelf niet zien, ligt voor de hand, vooral daar niet allen dezelfde eisen stelden. Laten we nu eerst, aan de hand van het voorafgaande, de voorwaarden vast stellen waaraan een goede bijenwoning moet voldoen. We komen dan tot het volgende:

1e. De kast moet dubbelwandig zijn voor ons afwisselend klimaat en voor goede overwintering.
2e. Het broednest moet groot genoeg zijn, om ongeveer 30 pond wintervoorraad te kunnen bevatten.
3e. Men moet de broedaanzet doelmatig en regelmatig kunnen bevorderen.
4e. Het broednest moet ruim genoeg zijn, of voldoende vergroot kunnen worden, om ruimte te geven zelfs aan de sterkst leggende moer, met een kapaciteit van mogelijk 4500 eieren per dag.
5e. De broedkamer moet zó ruim kunnen gemaakt worden, dat het zwermen alleen daardoor reeds zeer verminderd wordt en met betrekkelijk weinig moeite kan worden verhinderd.
6e. De broedkamer moet tot geringe afmetingen kunnen worden beperkt, teneinde de bijen in de opzetten te doen werken en de eierafzet der moer te verminderen.
7e. De volken moeten goed en tevens zó vlug mogelijk kunnen worden onderzocht.
8e. De kasten moeten zó gemakkelijk te hanteren en dus zó licht mogelik zijn.
9e. De kasten moeten beknopt zijn, met het oog op het reizen.
10e. De volken moeten in korte tijd reisvaardig kunnen worden gemaakt.

Het lijkt veel gevergd van iemand om een woning te scheppen die aan al deze voorwaarden voldoet en toch is het niet te veel gevergd. En het ware te wensen dat de „Vereeniging voor Bijenteelt" eens zo'n lijstje van voorwaarden in haar tentoonstellingsprogramma opnam; dan zoude er allicht niet zo dikwijls slecht bruikbare woningen met medailles worden bekroond. En het is óók niet te veel gevergd, omdat — zo'n bijenwoning al bestaat. En ik durf hier met een gerust geweten die kast te noemen, daar ik 1° ze niet zelf uitgevonden heb, 2° ze niet algemeen in de handel breng en 3° ze zelf nagenoeg uitsluitend gebruik en ze me 4° hoe langer hoe beter bevalt. Die kast dan, is de Tukker-kast. Ze is dubbelwandig, broed- zoowel als honigkamer, en overwintert zodoende uitstekend. De ervaring van meerdere imkers is daar, om dit te bewijzen. Van deze kast worden in ons land minstens een 500 stuks gebruikt, zo niet meer, zodat uit ondervinding kan gesproken worden.

De broedkamer is gedeeld, d.w.z. er bevinden zich twee broedkamers boven elkaar, elk van halve hoogte. Deze halve broedkamers zijn juist even groot als een honigopzet. Welke enorme voordeelen dit biedt, zal ik straks aantonen. In elke halve broedkamer hangen acht ramen van + 12 X 37 c.M, die minstens 3 pd. honig kunnen bevatten. Het volledige broedruim biedt dus ruimte voor zonodig 48 pd. honig, zodat men zonder enig bezwaar zijn volken van minstens 40 pd. wintervoorraad kan voorzien.

In betrekking tot de derde voorwaarde biedt de Tukkerkast met gedeeld broedruim bizondere voordelen. Men kan het broednest in het voorjaar, als de volken nog zwak zijn, langzaam vergroten zonder door een plotseling delen van het nest door inhanging van een leeg raam gevaar te lopen dat in een koude nacht het buitenste broed onbedekt blijft en sterft. Men ga dan als volgt te werk.
Men draait eerst de bovenste helft v. d. broedkamer achterste voren, zoodat dat deel v. h. broednest wat meer naar achteren komt te liggen en dus het nest, hoewel nog aaneen gesloten, wordt uitgebreid. Is het kort daarop weer gevuld met gedekseld broed, dan plaatst men de onderste broedkamer boven en omgekeerd. Hierdoor breidt het broednest zich uit over de gehele oppervlakte van de broedkamer, terwijl men, desgewenst, onderwijl telkens lege half-hooge ramen van de buitenkant in het midden kan plaatsen, wat nu niet zo schoksgewijs geschiedt als met groot model ramen.

Hieruit moge blijken, dat geen kast zó doelmatig is ingericht tot het prikkelen tot broedaanzet, als de Tukkerkast. Wat betreft de vierde voorwaarde, hebben de Tukkerkasten bizondere voordelen boven de monster huiven. Deze hebben een broedkamer, die niet doelmatig verkleind kan worden, terwijl ze, daar ze ca 73500 cellen bevatten, slechts ruimte bieden voor een moer, die 3600 eieren per dag legt. Voor een koningin, als die, waarop Dadant zich zo verheugde, welke tot 4500 eieren per dag legt, is zelfs in hun monster huiven geen plaats genoeg, tenzij . . . . ze haar toegang laten in het honig ruim.

Een groot verschil daarmee vinden we bij de Tukker-kasten, . . . . In normale omstandigheden is het broedruim juist groot genoeg om een voldoende eierproductie mogelik te maken en een geregelde toevoer van jonge bijen te verzekeren, zoals die bij normale dracht gewenst is, n.l. 1500—2000 bijen per dag. Doch als in het voorjaar de broedaanzet verdubbeld moet worden en de moer de gehele broedkamer reeds vult, dan neemt men enige raten uitlopend broed uit het broednest en plaatst die in de honig opzet boven de koninginnerooster.
Het grote voordeel, dat de ramen van broedkamer en opzet even groot zijn springt hier dadelijk in het oog. Men heeft dan tevens het grote voordeel, dat de bijen zich williger in de opzet begeven en de honigoogst niet in het broednest bergen, maar direct in de lege cellen van het zo juist uitgelopen broed. Bij enige dracht bemerkt men dan ook steeds dat, zodra alle bijen uitgelopen zijn in de opzet, deze ook met honig is gevuld. Dit overbrengen van broed naar de honigkamer kan men volhouden zolang dit nodig is, en, tijdens de sterkste broei, desnoods met vier of zes ramen, of zelfs een hele kamer tegelijk.

Het is duidelik dat in deze kasten, waarvan men het broedruim kan vergroten, het zwermen even zo goed kan worden verhinderd als in monster-huiven.
Uit het voorgaande blijkt voldoende, dat ook aan de zesde voorwaarde ten volle wordt voldaan. Ik verwijs hiervoor naar de bespreking der vierde voorwaarde. En wat betreft de gemakkelijke behandeling, zal een elkeen spoedig begrijpen, dat de smalle, lichte ramen der Tukkerkast vrij wat handelbaarder zijn dan de grote zware Dadantramen, terwijl de bijen veel minder worden verontrust en ook het gevaar voor dooddrukken van bijen of moer aanmerkelijk minder is.

Bovendien kan men in den regel voor een oppervlakkige beoordeeling van de toestand van het volk volstaan, met de bovenste helft der broedkamer even op te lichten, waarbij men dan een blik krijgt midden in het broednest en de bijen in hun werk in 't geheel niet gestoord worden.
En is dit ook niet de methode om een overzicht te krijgen van volken in ronde korven en boogkorven?

Ook aan de voorwaarde dat de kasten licht zijn en gemakkelik te hanteren voldoet de Tukkerkast volkomen. Haar gewicht is niet groter dan van een goede boogkorf, haar afmetingen zo klein als mogelik, zonder te kort te doen aan haar bruikbaarheid; ze meet lang en breed 50 en 40 cM. Uitstekende delen zijn er niet; de vliegplank is ± 5 cM. breed; onnodig zware daken en bodemstukken, dat alles is tot de kleinst mogelike afmetingen teruggebracht, zonder te kort te doen aan de soliditeit, mooi uiterlik en doelmatigheid.

Ten slotte nog twee voorwaarden, waaraan deze kast op uitstekende wijs voldoet, daar ze daar in 't bizonder op gemaakt is, n.l. de meest praktiese inrichting met het oog op het reizen. Over de beknoptheid sprak ik reeds, evenals over de lichtheid, de twee eerste voorwaarden voor een goede reiskast. De ramen zijn, door twee overdwars liggende latjes, volkomen vast, en kunnen gedurende het reizen niet schommelen Het vlieggat is door middel van een eenvoudig plat blikje gemakkelik te sluiten. Men reist met volledige broedkamer en honigkamer. Voor voldoende luchtverversching is gezorgd door op de plaats van het dekplankje (dat in deze kast de dekkleedjes vervangt) en dakje, een vierkant raam te leggen, bespannen met bijendoek, dat de opzet juist afsluit. Het geheel wordt bij elkaar gehouden door een beugel van gegalvaniseerd ijzerdraad en sterk touw, die door het omdraaien van twee tussengestoken houtjes wordt gespannen. Deze beugel is aan de bodem vastgemaakt door middel van twee ijzeren haken, terwijl ze van boven tevens als handvat dient, om de kast bij het laden te kunnen hanteren.

Men ziet, alles is eenvoudig en prakties, in vier minuten is zo'n kast reisvaardig, wat ook noodzakelik is als men met 'n 70 of meer volken tegelijk op reis gaat. Ter voorkoming van verschuiving van de binnenbakken in de buitenwand, steken de samenstellende delen een weinig uit. Eenvoudig en afdoende. „Geen verdienste dit te bedenken"? Ik antwoord u: „'t ei van Columbus". De best bruikbare zaken zijn meestal het eenvoudigst van samenstelling.

Ik ben aan het einde van mijn betoog, dat onwillekeurig langer werd dan de oorspronkelijke bedoeling was. Maar ik acht de keuze van een bijenwoning voor hen, die met de kasten-imkerij beginnen of hun bedrijf wensen uit te breiden, van zo groot belang dat ik niet kan nalaten uitvoerig te zijn. Ik heb naar mijn beste weten zoowel vóór- en nadelen van reuzen kasten en kleine kasten uiteengezet, aan de lezer om zijn keuze te doen. Wie nadere bizonderheden over de verschillende systemen wil weten, hij wende zich tot de betreffende fabrikanten en zal ze zeker uitvoerig krijgen.

Mijn taak is hiermede afgedaan. Ik hoop naderhand nog het een en ander mee te delen over de bedrijfswijze met de door mij gebruikte woning en hoop van harte, in het belang van de imkers zelven, dat ze deze ook eens zullen proberen, ze zullen van de proefneming, mits ernstig en met kennis van zaken gedaan, geen spijt hebben.

EMIL UIJLDERT, „De Weitekorrel", Blaricum.
17 Febr. 1907.