Van over de grenzen.


Opmerkingsgave der bijen. Prof. J. Rômer, Kroonstad in Zevenbergen, schrijft daarover in “Aus der Natur” 't volgende:
In mijn tuin in de buurt van Kroonstad, Zevenbergen, heb ik 't volgende omtrent honigbijen waargenomen, volgens mij een treffend voorbeeld van hun gave om iets op te merken, 't komt mij daarom gewenscht voor ‘t openbaar te maken.
In den tuin staan in dichte bossen en groepen verschillende soorten herfstseringen. Zij onderscheiden zich door hun geur en 't honigsap dat zij afscheiden, ze worden door verschillende dagvlinders en talrijke uilen, spanners, motten bezocht. Omdat de buis van de bloemkroon gewoonlijk 1½ m.M. lang is, kunnen de honigbijen het honigsap niet aan het ondergedeelte opzuigen. Natuurlijk kunnen ze ook niet, wat, zooals bekend is vele hommels doen, een gaatje in die buis bijten en daardoor het sap verkrijgen. Ik zag dan ook maar zeer zelden overdag hier en daar op de herfstseringen een bij, die na te vergeefs beproefd te hebben om bij den honig te komen, spoedig wegvloog. Des daags werd de herfstsering alleen bezocht door den meekrappijlstaart (Macroglossa stellatarun).
Mijn verwondering was dan ook des te grooter, toen ik eens 's morgens vroeg een groot aantal honigbijen, gonzend en brommend op de herfstseringen vond, terwijl de daar naast staande groote composiet (Sylphium perfoliatum), maar weinig door honigbijen werd bezocht. Nadat ik verscheidene morgens die opmerking herhaalde malen gemaakt had, was 't mij duidelijk geworden. 's Morgens vroeg scheiden zich regelmatig de oudere bloemkronen van de kelken af en hangen, tegengehouden door de lange stijltjes en gesteund door de steeltjes der bloemen, korter of langer tijd omlaag. Het benedengedeelte der bloemkroonbuis is dan naar boven gekeerd en gemakkelijk te bereiken. Van dezen toestand maakten de bijen gebruik en likten uit die deelen van de bloemkroon den honig. Zij waren daarbij zoo vol ijver, dat zij, nadat zij zich aan de hangende bloemkroon hadden vastgegrepen, in 't geheel niet merkten, dat deze door 't gewicht der bijen los liet en met haar omlaag viel. Hier stonden de bijen voor nieuwe toestanden en maakten daar een nuttig gebruik van, zij deden een goede keus.

-------


Bijenrecht in Oostenrijk in de 16e eeuw. In „Bienen-Vater" van Januari vinden wij daarover, overgenomen uit 't „Ehehaftrecht zu Wilvhut' (Wildschut tusschen Salzburg en Braunau) 't volgende: Als een zwerm den korf verlaat en weg vliegt, en hij wordt gevolgd door den eigenaar, dan mag deze hem niet scheppen, d. i. zich toe eigenen, waar hij hem ook vinde. Vindt hij echter vermoedelijk den zwerm, dan behoort deze voor de helft aan den eigenaar van den boom, waarin de zwerm hangt, en voor de andere helft aan den bijenhouder, die hem verloren heeft.

-------


Bijen en besproeien met vergiftige stoffen. In de »Vragenbus« is hierop de aandacht gevestigd, wij laten daarom nog volgen wat daarover voorkomt in »The Britisch Bee-Journal" van 24 Januari.
In 't laatste nummer van »Country-Side" (Vol. IV no. 88, bldz. 135) beweert de heer Roycull, dat het besproeien van aardappelen met koper-vitriool de oorzaak is van den dood van veel bijen; en zegt verder, dat dit 't hinderlijke dood gaan van bijen op 't eiland "Wight" verklaart. Ik geloof, dat de bijenhouders in 't algemeen er belang in zullen stellen, als deze bewering hetzij tegengesproken, hetzij bevestigd wordt. Ik hoop in de kolommen van »The B. B. J,« uw meening te vernemen.
't Antwoord is als volgt:
Er is wel weinig grond om er aan te twijfelen, dat besproeien met kopervitriool of »Parijsch groen» en andere vergiftige stoffen nadeelig is geweest voor 't leven der bijen in streken, waar veel besproeid wordt. Maar wat nu de bijenziekte betreft, die op 't eiland Wight zooveel drukte heeft gegeven, daar tusschen en tusschen besproeien bestaat geen verband. Aan welke ziekte de bijen geleden mogen hebben, vergeven kwam er niet bij te pas.

-------


Darren voor teeltkeus. E.L. Pratt, Swarthmore, Pa., bespreekt dit in «The British Bee Journal» van 20 Dec. De beste tijd daarvoor is laat in den herfst, als alle darren uitgedreven zijn, behalve die, welke wij met veel zorg bewaard hebben. Kunnen we dan eenige onbevruchte koninginnen laten uitvliegen, zoo is er de meeste kans dat zij met de door ons uitgezochte darren zullen paren.
Wij kijken de darren 's morgens vroeg na. Ze vliegen dan nog niet, de werkbijen zullen ze zeker voederen en opwekken om uit te vliegen op den daarvoor geschikten tijd, de warmte buiten heeft er invloed op, in dat jaargetijde zal 't tusschen l en 4 uur zijn.
Bij 't dit zoeken der darren houden wij rekening met de kleur en de grootte die wij verlangen, wij kijken raampje voor raampje na — allen, die daaraan niet beantwoorden, worden verwijderd. Door nauwkeurige studie en waarneming zullen er nog wel andere gewenschte punten dan kleur, teekening en grootte worden vastgesteld, eischen, waaraan een dar moet beantwoorden.

-------


Amerikaansche kasten voor een bijenstal. Dat is iets, waarover A. A. zich in »Bienen-Vater« van Februari zeer verheugt. In Oostenrijk is men, zegt de schrijver, niet ingenomen met de Amerikaansche wijze om de kasten verspreid te plaatsen. Men beschikt niet over zulke groote tuinen, 't kost meer arbeid, waarvoor men ook gunstig weer dient te hebben, 't is veel lastiger bij 't zwermen. Men moet dan eigenlijk bijenhouder van beroep zijn en dat komt in die omgeving weinig voor.
Hoeveel voordeelen men nu ook aan de Amerikaansche kasten vindt, die bezwaren schrikken af, men wil ze in een bijenstal plaatsen en daarin behandelen. Die kwestie zou nu opgelost zijn door den leeraar Ilrubes te Ondriehovle. In 't Oostenrijksche blad is er een afbeelding bij, maar aan afbeeldingen in 't »Maandschrift« doet de Vereeniging nog niet, we willen trachten 't door eene beschrijving duidelijk te maken.
Hij maakt in zijn Amerikaansche kasten 't vlieggat in den zijwand, dat vlieggat komt uit in een koker, die alleen aan de voorzijde open is, waardoor dan de bijen uit- en aanvliegen. Zoo wordt niets aan de voordeelen van de Amerikaansche kast ontnomen, andere zijn er zelfs aan verbonden. 's Winters kan men den achterwand van den koker gebruiken om de voorzijde af te sluiten tegen storm en wind, de achterzijde kan men dan nog met metaalgaas dicht maken om de bijen tegen gevaren van buiten te beveiligen. De kokers hebben tengevolge, dat de kasten op zich zelven staan, wederkeerige warmte-uitstraling, die, als de kasten tegen elkaar geplaatst zijn op den wintertros der bijen een nadeeligen invloed zou uitoefenen, vervalt geheel. Dat vlieggat op zijde hindert de bijen niet, 't is niet aan de zon blootgesteld, als de bijen voorliggen doen ze 't in den koker, ze komen dan ook niet in aanraking of in gehaspel met andere bijen.
In 1905 werd met deze inrichting de proef genomen, maar de heer Ilrubes hield 't nog voor zich. In November 1906 schreef hij er over aan den heer Gerstung en vroeg om diens meening. Deze had op een dergelijke wijze de oplossing gezocht, namelijk door een kleineren zijgang, die hij geheel in den zijwand aanbracht — bovendien bedachten ook nog de heeren Lüdwig en Inidersic zoo iets, wat Gerstung aanleiding gaf om op te merken: Dat, als vier personen, onafhankelijk van elkaar, denzelfden weg naar 't doel gevonden hebben, die weg wel de goede moet zijn.

-------


Gootwater en dat van mestvaalten wordt door de bijen gebruikt, maar, beweert W. in de »Leipziger Biënzeitung« van December, alleen door den nood gedrongen, Von Berlepsch heeft indertijd geleerd, en velen meenen nog dat ze 't met voorliefde gebruiken, omdat de alkalische bestanddeelen aan de bijen en 't broed goed bekomen. Die meening wordt niet gedeeld, mocht het gebeuren, dan is 't omdat ze bij geen zuiver drinkwater kunnen komen.
Een platte bak van zink, l M. lang, 20 cM. breed, met wat mos er in, dat boven het water uitsteekt. Een stuk raathonig kan men er in leggen om ze te lokken, maar geen honig- of suikerwater, dan gaan ze soms aan 't rooven en die oplossing gist spoedig. Niet alleen in 't voorjaar, maar ook 's zomers en in den herfst is zoo'n drinkbak best voor de bijen.

-------


Meer dan f 120.000 geeft de Regeling van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika jaarlijks voor bijenteelt uit, lezen we in de «Leipziger Bienzeitung" van Februari 11. Daarin staat:
't Vorig jaar (1905?) heeft zij den bekenden uitstekenden bijenteler Frank Benton voor een studiereis uitgezonden. Hij heeft Washington den 2den Juni verlaten, Engeland, Frankrijk, Duitschland en Zwitserland bereist, vervolgens Italië, Oostenrijk, Griekenland, den Kaukasus, Afghanistan, Hindostan, de Sunda-eilanden, Japan, de Philippijnen en de Sandwichs-eilanden bezocht en in San Francisco den Amerikaanschen bodem weder betreden. Van daar trok hij door Amerika, om in Washington zijn rondreis te eindigen.
Benton had in opdracht om alle soorten van honigbijen te bestudeeren; vooral zou hij zijn aandacht schenken aan twee soorten die in Indië, Japan en op Ceylon voorkomen. Deze twee soorten, Apis dorsata en Apis zonata bereiken bijna tweemaal de grootte van onze honigbij en bezitten daarom natuurlijk eene inderdaad langere tong, wat het haar mogelijk maakt om uit bloesems te halen, wier honigsap onze bijen niet bereiken kunnen.
Na behouden terugkomst zal Benton de proef nemen om de zuivere Kaukasische bij in het rotsachtig gebergte westelijk van de Mississippi over te brengen en te doen aarden, omdat het klimaat van die streek gelijk is aan dat van den Kaukasus.
Verder wil de genoemde bijenteler in 't groot practisch beproeven of niet door kruising van Cyprische koninginnen met Kaukasische darren geen bij te kweeken zou zijn, die de vruchtbaarheid der Cyprische met de zachtaardigheid van de Kaukasische vereenigt.
Op zijn reis zou Benton ook zijn aandacht schenken aan de honiggevende planten in de verschillende landen en de mogelijkheid onderzoeken, of dat bizonder rijk honiggevende planten niet naar de Vereenigde Staten konden worden overgebracht en daar inheemsch gemaakt worden.
Of nu Frank Benton in al die verstrekkende plannen welke hem aangewezen waren, slagen zal, moeten wij evenwel betwijfelen; maar zeker is 't, dat deze studiereis, als men rekening houdt met de uitnemende eigenschappen van Benton als bijenteler en de rijke middelen in aanmerking neemt die de Regeering ter beschikking heeft gesteld, van groot voordeel zal kunnen zijn voor de Amerikaansche bijenteelt.
Gelukkig Amerika, dat in staat is om zulke sommen te geven voor een tak van landbouw die in Duitschland voor een deel stiefmoederlijk wordt behandeld.

-------


De honig, die aan de zegeltjes blijft hangen, welke voor 't uitslingeren afgesneden worden, moet niet verloren gaan. Dat wordt in «The Bee-Keepers's Review« van November besproken. We lezen daar: Menigeen raadt aan om er water door te spoelen en dan van dat zoete nat azijn te maken. Ik beproefde 't, maar altijd had die azijn een onaangename geur en smaak, en was niet met anderen azijn te vergelijken. Later lieten wij ze door de bijen schoon maken, maar dit levert ook bezwaren op en wij waren blij, toen we er 't volgende op vonden.
Wij gebruiken nu een oude slingermachine, nemen 't binnenwerk er uit, op den bodem leggen wij ijzergaas, waardoor de honig uit de zegeltjes druipt, en dan afvloeit door de daar aangebrachte pijp. De uitgedropen zegeltjes doen we in een ton en zetten ze tot 't voorjaar ter zijde; willen we dan onze bijen voederen, zoo gieten we kokend water in de ton, tot de zegeltjes gesmolten zijn, het was drijft er dan boven op, 't wordt er afgeschept en 't honigwater gebruiken we om te voederen. Somtijds, als 't wat veel met water verdund is, doen we er korrelige suiker bij en we krijgen 't beste voeder dat we ooit hadden om vroeg tot 't aanzetten van broed op te wekken. Zoo vindt elk greintje honig met weinig moeite aanwending.

-------


Verwarmd ontzegelmes. Dat wordt in „Bienen-Vater" van December de „clou" van de Italiaansche Afdeeling voor bijenteelt op de Internationale Tentoonstelling te Milaan genoemd. 't Heft van 't ontzegelmes is hol, die ruimte wordt door stoom of electriciteit verwarmd. Door verwarming met een spirituslamp wordt in een toestelletje stoom ontwikkeld, die door een caoutchouc-buis in het holle heft stroomt. Bij verwarming door electriciteit heeft men in de holte van het heft platina-draden. waar langs een electrische stroom geleid wordt. Volgens den uitvinder snijdt het verwarmde mes zeer fijn door was en honig heen en kan er snel mee gewerkt worden.

-------


De grondslag voor een rijk honiggewin zegt W.L. Hutchinson in »The Bee-Keepings' review" van Januari, en hij haalt daarbij de woorden van E.D. Townsend uit een artikel in dat Tijdschrift aan, zit hem daarin, dat men een volk met rijken voorraad heeft zes weken voor de groote honigdracht.

-------


Een baardmiddel vinden wij in »Ungarische Biene" van Januari, en we nemen 't over, want de bijenteelt kan er een voordeeltje van hebben.
“Wie geen haar heeft of op bepaalde plaatsen haar hebben wil, bijv. als dat plekje onder de neus er zoo kaal als een kikkert uitziet, dan moet die persoon wat bijen (darren) tot asch verbranden, dit met muizendrek en rozenolie (ik zou liever slaolie nemen) vermengen tot 't een zalfje is. Daarop smeert men eenige dagen wat op de bestemde plaats; als er dan nog wat gevoel onder de huid zit, moeten de haren er door komen.”
't Is zeker wijs van mijnheer Florinius, dat hij dit prachtige mengsel van muizendrek en rozenolie alleen uitwendig, en niet inwendig gebruikt.

-------


Eten de zwaluwen bijen? Dit is al heel verschillend bekeken. In «Ungarische Biene" van Januari l.l. vinden wij een opmerking, welke zeer waarschijnlijk is. Die tijd heeft moet er maar eens op letten en 't dan vertellen? Opgemerkt was, dat ze boven den stand bijen vingen en ze voederden aan haar jongen. Een jong werd gedood, er zaten deelen van een, waarschijnlijk wel van meer bijen in de maag. Maar eenige dagen later vlogen er geen zwaluwen meer en — op den grond lagen een menigte doode darren. Daar werd 't mij duidelijk. De darren waren sedert, 't is in 1906 vroeg gebeurd, verdreven en gedood, en alleen op darren maakten de zwaluwen jacht; de andere bijen lieten zij met vrede, dat heb ik nog wel een paar maanden waar kunnen nemen.