Het klampen der moederbij.


Het valt gemakkelijk een antwoord te geven op het schrijven van den heer W.A. Otten (Juli-nummer “Endelingen”).

Het in een bol nijdige bijen vastklemmen eener moederbij heeft niet plaats met het doel om haar te dooden, integendeel. Deden zij het met het doel om haar te dooden dan konden ze immers veel sneller te werk gaan. Ze kunnen dat gemakkelijk in eenige minuten doen en dat werk, 't zij bijtende, 't zij stekende, verrichten. De bijen omhelzen hare moederbij niet zoo innig uit nijdigheid om haar te smoren, maar alleen uit teedere liefde. Wat toch is hier het geval?

Wanneer er zoo'n balletje of tuitje onder aan de raten of aan den bijentros hangt, dan is er doodeenvoudig een klein zwermpje bij de andere bijen opgevlogen. Nu gebeurt het soms, dat dit zwermpje zoo aan zijn moederbij gehecht is, dat de bijen, wanneer de bewoonsters van den korf, zooals gewoonlijk de indringende moeder willen dooden, haar zoo nauw tusschen zich in sluiten, dat de andere bijen haar niet kunnen bereiken. Dat dit de zuivere waarheid is, kan ik duidelijk uitleggen.

Ik had eens een korf met jonge moer, waar ik nog een zwermpje opwierp. Gewoonlijk duurt het maar een poosje, dan ligt de overtollige moeder of de moeders dood op den grond, doch hier was dit niet het geval. Toen ik eenige dagen later ging kijken, zag ik een klein tuitje onder de overige bijen uitsteken. Eerst dacht ik dat het reeds een uitstekende raat was, die de bijen tengevolge van de groote hoeveelheid volk al hadden gebouwd maar dat was niet het geval. Ik joeg ze met een stokje uiteen en zag nu, dat het een hoopje bijen was, die een moederbij omarmden. Ik begreep direct dat het die was van het opgeworpen zwermpje. Met medelijden werd ik vervuld bij het aanschouwen van zooveel innige liefde bij zulke kleine diertjes. Ik kwam bijna tot het besluit om nooit meer een zwerm bij de anderen op te werpen. Wanneer ik de bijen uiteenjoeg vluchtte ze tusschen de raten, maar daar was ze niet welkom. De korfbewoners, die hun eigen moeder hadden, stonden gereed om haar te pakken; dan vluchtte ze weer naar beneden en hare aanhangers namen haar weer in de armen en sloten haar in een bolletje zoo dicht, dat de vijand haar niet kon bereiken. Ik nam toen de moederbij er tusschen weg en deed haar in een korf, waarvan ik niet goed wist of hij moerloos was of niet. Doch eenige tijd daarna lag ze dood op de plank, doordat haar beschermers weg waren en die korf niet moerloos was, ze was er dus niet welkom.

Wanneer men nu in zoo'n geval de bijen uiteen jaagt en gaat berooken, zoodat ze eenigen tijd verward raken, wordt de moederbij, die in dat bolletje zit, des te spoediger gedood, en dat de zaak meestal nog terecht komt, is omdat de korf verlost is van een overtollige moederbij. Zijn er twee in een korf, die elk voor zich door een apart deel der bijen worden bewaard, dan kan het zeer goed gebeuren dat ze in zeker tijdsverloop langzamerhand zoo worden toegetakeld, dat er bij slot van rekening geen enkele overblijft.

Dat ik hier de zuivere waarheid schrijf, wil ik nog op een andere wijze aantoonen.
Ik heb reeds driemaal hetzelfde ondervonden met een oude moeder. Er kwam een zwerm van den korf, vloog eenigen tijd door de lucht en kwam toen terugtrekken. Maar in plaats van op denzelfden korf te gaan, vergisten zich de bijen en kwamen op een anderen korf terecht. Toen ik na eenigen tijd den korf omkeerde, zag ik ook hier het bekende bolletje, doch niet zoo groot en ook niet recht zoo rustig. De andere bijen waren bezig zoo lang te knibbelen en het hoopje bijen er af te bijten, totdat ze de vreemde indringster konden pakken. De bijen, die het bolletje vormden, lieten liever het leven dan dat ze hun geliefde overgaven. Dat nu dit bolletje in een korf met jonge moeder gewoonlijk wat grooter is en de bijen niet zoo erg bijten als in een met oudere, komt alleen omdat zwermen met jonge moeders niet zoo vijandig zijn op een vreemde, dan die met oude moeders.

Hoe men nu eigenlijk tot het vreemde begrip komt, dat de bijen dit doen om haar te stikken, begrijp ik in 't geheel niet. Neen, niet uit nijdigheid klemmen ze haar zoo dicht er tusschen, maar uit liefde. Zij drukken haar zoo dicht aan 't hart, als moedersarmen 't schreiend wicht.
Dat het nu soms gebeuren zou, dat een deel der bijen hun eigen moederbij trachtten te dooden, heb ik nimmer opgemerkt.

Wel heb ik meermalen het geval gehad, dat er een van ongeveer zoo'n week of drie oud dood onder den korf lag, omringd van eenige bijen, maar ik kon nooit iets anders opmerken, dan dat ze haar nog wilden bewaren. Nu kan het misschien wezen dat de bijen, in geval ze een onbevruchte moeder hadden, eindelijk zaad verlangden, doch dit niet kregen, en haar daarom uit nijdigheid gingen dooden. Maar ik heb ook meermalen opgemerkt dat ze voor een onbevruchte evengoed zorgden, als voor een bevruchte. Dat er nu bij een pas gekomen nazwerm bijen kunnen zijn die de moeder bij willen dooden, kan gebeuren doordat er vreemde bijen bij den zwerm vliegen, want dit is meermalen het geval. Wanneer er bij voorbeeld een korf moerloos wordt doordat de moer sterft, dan vliegen de bijen soms als verlegen en wild door de lucht. Ik heb het wel eens gehad met een voorzwerm, die ongeveer een week in den korf was, dat de helft er wel uittrok. Komt er nu op denzelfden dag een nazwerm, dan voegen de bijen van den weeskorf, als zij den zwerm zien en misschien denkende, dat zij er bij behooren, zich bij den nazwerm. En ieder weet, dat bijen van een oudere moeder bijna altijd een jonge moeder trachten te dooden.

Wat nu overigens den opstand tegen het gekozen en bemind gezag beteekent? Och, gezag oefent de moederbij niet uit, daarvoor is ze veel te goed en te zachtaardig. Het is bijna een even groote dwaasheid om de moederbij koningin te noemen, als dat men haar vroeger beschouwde als de haan tusschen de hennen. Zij is eenvoudig de kiem van al de bijen en verdient dus met recht den naam van moeder. En omdat nu ieder levend wezen een natuurlijken aandrang bezit om zijn geslacht in stand te houden, gevoelen de bijen zooveel liefde voor de moederbij. Zonder haar ging immers de kolonie ten gronde, ze zou binnen korten tijd uitsterven. Gezag evenwel bestaat er in een bijenkolonie niet. De werkbijen regelen de zaken, maar zij doen dit niet uit onderdanigheid voor het gezag, maar geheel uit natuurlijken aandrang en misschien wel uit plichtbesef. In een kolonie leeft men als broeders, en de broederliefde moet in staat zijn het gezag overbodig te maken.

Gezagvoeren en leiding verwart men soms, maar bij de menschen is het dikwijls een overblijfsel van dierlijke heerschzucht.
En wanneer men dan de dingen zoo oppervlakkig beschouwt, zegt men: Zie, de bijen leven net als de menschen, de moederbij is de koningin en de anderen zijn de onderdanen.
Och, neen, ze is eenvoudig het eenige vruchtdragende wijfje.

F. de VRIES, Wildervanksterdallen.