Kunsthonig.


De Redactie ontving het volgend schrijven:

Mijnheer de Redacteur !
Naar aanleiding van het onderwerp „Invoerrechten op honig en was" in uw „Maandschrift" van 15 Aug. voorkomend, meen ik dat het niet ondienstig geacht kan worden dat er iets nader omtrent kunsthonig bekend wordt.

Deze kunsthonig is niet een surrogaat van de laatste jaren, doch heeft men sinds onheugelijken tijd reeds getracht het zuivere bijenproduct te vervangen. Dat het vraagstuk echter speciaal nu veel besproken wordt, zal wel daarin verklaring vinden, dat vroegere surrogaten ondeugdelijk waren en veel van bijenhonig verschilden, terwijl sommige thans aan de markt zijnde kunsthonig, absoluut niet van bijenhonig te onderscheiden is.
Deze kunsthonig wordt chemisch geprepareerd en heeft het juiste gehalte van zuiveren bijenhonig. Hij bestaat uit een mengsel van suiker, mierenzuur, enz. en ter verkrijging van den bloemengeur wordt daarbij ook zuivere bijenhonig gevoegd.

Dat 't geïnverteerde suiker is, die tegen een laag invoerrecht geïmporteerd wordt en den hoogen accijns op suiker ontloopt, en dan op honderde wijzen gebruikt zou worden, waarvoor anders suiker zou kunnen dienen, meen ik te moeten betwijfelen.
Immers, deze kunsthonig kan slechts als honig gebruikt worden, moet de daarin aanwezige suiker er weer op chemische wijze uitgehaald worden, dan zouden de beide bewerkingen, met de verdere onkosten als vracht, enz. hooger kosten medebrengen, dan de verschuldigde accijns.

Zoover mij bekend, wordt de kunsthonig slechts in de koekbakkerij gebruikt; in welke industrie veel andere en minderwaardige surrogaten als stroop, enz. worden gebezigd om de felle concurrentie 't hoofd te kunnen bieden.
Bij chemisch onderzoek is niet juist uit te maken of men met zuiveren bijenhonig dan wel met goeden kunsthonig te maken heeft, reden waarom het decreteeren van een hooger invoerrecht op kunsthonig geen doel hebben zou.
Voor eenige jaren is in Duitschland een rechterlijke uitspraak gewezen, waarbij de fabrikant van kunsthonig zich op het navolgende beriep. Honig moet niet beschouwd worden als een product speciaal van de bij komend, maar als een substantie met bijzondere hoedanigheden en gehalten.

Waar nu in speciale gevallen de bijen met suiker gevoerd worden en van deze suiker honig maken, doen wij als fabrikanten geheel hetzelfde, doch op groote schaal; wij ook bewerken en mengen deze suiker en verkrijgen dan hetzelfde product; vandaar dat sinds dien gesproken wordt van bijenhonig en kunsthonig; beiden zijn honig.

Ons Hollandsen tarief van invoerrechten spreekt slechts van honig en waar de industrie zoover gevorderd is, dat zelfs een chemisch onderzoek de beide producten niet uit elkander weet te onderscheiden, zoude het geen doel hebben thans de scheiding tusschen beiden te maken.
Wel zou dit het geval zijn, als, zooals in Uw artikel staat, kunsthonig met druivesuiker gefabriceerd werd, dit echter is naar mijn weten niet het geval, trouwens zou in dat geval de fabricage hier te lande loonend kunnen worden? Immers ook voor de hier te lande gewonnen bietsuiker is aan de schatkist een accijns te betalen van f 27.— per 100 K.G. suikergehalte, terwijl voor de hier te lande uit aardappelmeel gefabriceerde massé of druivesuiker geen accijns behoeft betaald te worden.

Het gaat dus niet aan de hoop op het prospereeren van de bijenteelt te stellen op het onderzoek van honig; mij dunkt het kan in een andere richting gevonden worden, als was, ik meen zoowel buitenlandsch bijenwas, als ook het aardwas of ceresine in ons land aan invoerrechten onderhevig wordt, zal de inlandsche bijenteelt betere prijzen voor het was kunnen bedingen en dus den honig goedkooper kunnen leveren, mogelijk dat daardoor het invoeren en fabriceeren van kunsthonig doelloos worden kan. Het hooger belasten van buitenlandschen bijenhonig is niet aan te bevelen, daar sommige soorten als Chili-, Bretagnerhonig, enz. niet door de inlandsche soorten vervangen kunnen worden.

H. V.

-------


Wij staan hier tegenover een ridder met gesloten vizier, maar we weten dat we met een goed ridder te doen hebben, die flink en naar den eisch bewapend in 't strijdperk komt.
Hij breekt een lans voor kunsthonig. Voor wij onze lans vellen, moeten wij eens nagaan wat geen punten van strijd zijn, want 't is dwaasheid zich daarover warm te maken en dan later elkaar de hand toe te steken en te moeten zeggen: ja, nu hebben we ons moei gemaakt en we zijn 't eigenlijk heelemaal eens geweest.

Kunsthonig bestaat er, en heeft hetzelfde recht van bestaan als kunstboter. Zien we in Rotterdam, in Oss of waar dan ook de groote margarinefabrieken, die kapitalen verwerken en onder de menschen brengen, zien we hun fabrikaat, dan kan men zijn opinie hebben omtrent meer of minder lekker, over den invloed op de zuivelnijverheid, maar 't is een keurig bewerkt product, dat door duizenden wordt gebruikt en gewaardeerd.

Er kan kunsthonig gefabriceerd worden die in zijn soort even hoog, zelfs hooger staan kan dan margarine; alleen daarover wordt gesproken en alleen daarover spreken wij. Wij hebben 't hier niet over wat geknoei; wie dat koopt, weet 't of mag er wel eens een keer inloopen.
Wij meenen ook, dat er kunsthonig kan vervaardigd worden en inderdaad vervaardigd wordt, waarvan, bij den tegenwoordigen stand der wetenschap, 't chemisch onderzoek niet kan uitmaken, dat 't geen bijenhonig is.
Hierin zijn we 't met onzen ridder eens, hierover dus geen strijd.

Er wordt kunsthonig bereid die den bijenhonig zeer nabij komt, maar men prepareert geen kunsthonig, die 't juiste gehalte van zuiveren bijenhonig heeft. De samenstelling van 't honigsap der bloemen, de omzetting daarvan in 't lichaam der bij, 't rijpen van den honig, geven ons een product, dat langs fabriekmatigen weg wel niet te vervaardigen zal zijn, en zeker zoo kostbaar zou worden dat niemand aan die vervaardiging zou denken.

We zijn niet op de hoogte der samenstelling van den kunsthonig, waarover de heer H. V. schrijft, maar 't komt ons voor dat bij de bereiding van een surrogaat men er naar zal streven om de samenstelling gelijk te doen zijn. Die van honig is nu wel zeer verschillend, maar er zijn toch cijfers bekend welke ons veel daaromtrent leeren.
We zouden daarover naar andere bronnen kunnen verwijzen, maar bepalen ons tot wat we daaromtrent in 't „Maandschrift" vinden, dat is voor de meeste lezers makkelijk bij de hand. In den jaargang 1901 komt een artikel voor in Augustus en in December: „Honig en Honigvervalsching" en in dien van 1905 (Jan.) „Iets over de samenstelling en de versuikering van den honig", 't laatste van den heer F.C. VAN BRUSSEL. Die er meer van weten wil, raden wij een aandachtige lezing daarvan aan, ze zijn 't wel waard, wij ontnemen er nu enkel aan, dat onderzochte honigmonsters van 65 tot 78.10 percent invertsuiker, van 0.06 tot 12.92 percent rietsuiker, van 0.06 tot 7.29 percent dextrine, enz. en van 14.61 tot 25.88 percent water bevatten.
Een ander onderzoek van 60 honigmonsters leerde, dat de druivesuiker wisselde van 32.16 tot 56.86 percent, de vruchtesuiker van 43.16 tot 67.84 percent (druivesuiker en vruchtesuiker te zamen duiden de hoeveelheid invertsuiker aan), de rietsuiker van 0 tot 8.22 percent, 't watergehalte van 16.28 tot 24.95 percent, 't gehalte van niet suikerachtige lichamen van 1.29 tot 8.82 percent.

Goede kunsthonig moet ongeveer zoo'n samenstelling hebben, wij vinden daarvan een voorbeeld vermeld in het Septembernummer van het vorigen jaar in 't artikel „Kunsthonig". De analyse van een bekend, daar genoemd fabrikaat gaf 71.4 percent invertsuiker (die bestaat uit druive- en vruchtesuiker), 2.9 percent rietsuiker, dit komt den bijenhonig zeer nabij en we mogen wel aannemen dat alle goede kunsthonig in hoofdzaak die samenstelling heeft — wij denken ook dien, waarover de heer H. V. schrijft.

Wij blijven er bij dat die honig voor 't grootste deel invertsuiker is, welke tegen een laag invoerrecht geïmporteerd wordt. Wij hebben echter niet gezegd, dat zoo de hooge accijns op suiker ontloopen wordt, wel dat ze op honderde wijzen gebruikt zou worden, waarvoor anders suiker zou kunnen dienen. Dit laatste betwijfelt de heer H. V.
't Spijt ons zeer dat wij geen feiten kunnen meedeelen, en 't zal wel uiterst moeielijk zijn om die te leeren kennen, maar 't is toch zeer goed denkbaar dat men in vele bedrijven dure suiker gebruikt heeft, en dat die vervangen kan worden door goedkoopen kunsthonig, mogelijk ook door zijn hoofdbestanddeel druivesuiker.

Om langs chemischen weg uit kunsthonig rietsuiker te halen, is wel niet te doen, maar 't is wel uitvoerbaar om uit kunsthonig datgene af te scheiden, als dat gewenscht mocht zijn, wat geen druivesuiker is. Wij willen gaarne gelooven dat die kunsthonig in de koekbakkerij veel aanwending vindt, maar niet dat die slechts daar alleen gebruikt zou worden.
Ofschoon 't minder ter zake doet, willen wij even stil staan bij een paar opmerkingen van den heer H. V.

De Duitsche Rechtbank kon moeielijk een andere uitspraak doen op de vraag, die haar ter beslissing door den handigen fabrikant was voorgelegd. Zij zou echter nooit verklaard hebben dat kunsthonig bijenhonig is, of omgekeerd.
Worden bijen met suiker gevoederd, dan verkrijgt men natuurlijk bijenhonig, maar hij verschilt merkelijk van honig uit bloemensap verkregen, o a. is 't rietsuiker gehalte veel hooger — 't is honig, 't is zelfs bijenhonig, maar de hoedanigheid is inferieur — kunsthonig is 't niet.

't Komt ons voor dat de opmerking omtrent 't wel eens geuite denkbeeld van de verhooging van 't inkomend recht van honig in geen verband staat met wat de heer H. V. zegt over een onderscheid te maken tusschen honig en kunsthonig, over de accijns op rietsuiker en het vrij daarvan zijn van druivesuiker. Wij vinden daarin geen aanleiding om hier in beschouwingen te treden of wij 't daarmee eens zouden kunnen zijn of niet, evenmin 't denkbeeld om van was eenig invoerrecht te heffen of om buitenlandschen honig hooger te belasten.

't Schrijven van den heer H. V. versterkt ons in de overtuiging dat er belangrijke hoeveelheden kunsthonig worden ingevoerd. Wij willen gaarne gelooven dat die in menig bedrijf zeer goed aangewend kan worden, dat kan een nadeel zijn voor 't gebruik van bijenhonig, den prijs daarvan drukken, maar hij zal welkom zijn voor de verbruikers.
Zekerheid moeten we echter hebben dat die kunsthonig niet als bijenhonig wordt verkocht. Wij kunnen ons niet denken dat er hier bijenhouders zouden zijn, die zich aan zoo'n bedrog schuldig maken, maar honig bereikt den verbruiker langs zoo velerlei wegen, kunnen we er op vertrouwen dat al die wegen zuiver zullen zijn? Dat 's veel gevergd! We hebben trouwens zoo menigen keer hooren klagen over honig, die toch eigenlijk geen honig was, over de knoeierij met honig, zou er dan ook niet wat tusschen kunnen loopen, dat zelfs langs chemischen weg niet van bijenhonig te onderscheiden zou zijn? Daarvan moet de eerlijke verkooper nadeel ondervinden.

Die zuivere bijenhonig verkoopt heeft er recht op dat de Vereeniging voor hem optreedt, hem bij zijn eerlijken handel beschermt. Op de Algemeene Vergadering te Utrecht in November 1906 werd 't ons reeds vertrouwelijk meegedeeld, op die van April 1907 werd 't ons van de Bestuurstafel bevestigd, dat 't Hoofdbestuur in de gelegenheid is om in deze richting werkzaam te zijn.
Wij vertrouwen dat de vruchten van die werkzaamheid intusschen rijpen. 't Bedrog moet van de baan, wij met onzen zuiveren bijenhonig moeten er op.