BRIEVENBUS.


Mijnheer de Redacteur !
Zeer aangenaam waren me de artikelen der heeren F. DE VRIES en S. DIJKSTRA, naar aanleiding van mijn artikel „Endelingen" in 't Juli-nummer van dit Maandschrift. Beide heeren gaven blijk van veel practische kennis en 'n goeden kijk op het bijenleven.
Toch tot staving mijner meening 'n paar opmerkingen.

Voor 't klampen der moederbij kan men vooral t wee gevallen of vormen onderscheiden:
1. Bij 't opvliegen of bijbrengen van 'n vreemd zwermpje;
2. Het klampen der eigen jonge koningin van 'n jong bouwend volk; en deze vorm bedoelde ik in mijn meergenoemd artikel.

Maar in geen geval vind ik 't een teeken van liefde; mocht 't soms toch eens uit liefde voortkomen, zooals de heer DE VRIES zoo stellig meent, dan blijft het toch altijd apenliefde.
In 't eerste geval — bijvoeging van een vreemd zwermpje — ben ik het met de meening van den heer de V. vrijwel eens. Maar ook hier een teekenend geval uit eigen ervaring.
Einde Juli 1906 wilde ik 'n moerloos geworden volk helpen met 'n bevruchte moederbij uit 'n klein reservezwermpje in een kistje gehuisvest. Dit kleine volkje had reeds gewerkt en zijn bijen vlogen bijna allen naar de oude standplaats terug, maar de moer werd door het verweesde volk — ondanks mijn gewone voorzorgen — met groote woede geklampt. Men wilde die nieuwe koningin bepaald niet. Drie- of viermaal heb ik de arme moer bevrijd, het hielp niet en 's avonds lag ze dood. Dit was toch zeker wel een geval van klampen uit nijdigheid.

Maar nu het onverklaarbare in het klampen der eigen koningin (2e vorm). Dit proces schijnt de heer de V. zelden opgemerkt en nog minder aandachtig teneinde gevolgd te hebben. Wel heeft Z Ed. meermalen moederbijen, van 2—3 weken oud, dood onder den korf gevonden. Waaraan anders moet men den dood van zulke jonge krachtige moeders, in eigen woning, wel toeschrijven dan aan klampen ? . . . . Een deel der eigen bijen — dit is zoo goed als zeker — klampen de moer; het andere veel grootere deel, begint droef en onrustig te loopen, doch helpt niet . . . . En wanneer en hoe eindigt zoo'n „hechtenis" wanneer de ijmker niet ingrijpt ? . . . .

Ik geloof niet dat 'n geklampte moederbij ooit van zelf door de bijen wordt losgelaten.
En zeker kost het haar ten slotte het leven. Ik kan me niet begrijpen dat men een volk met geklampte (eigen) koningin kan weg zetten en in orde noemen, maar ik ken veel collega's, in lange practijk, die evenals ik, noodzakelijk achten hier spoedig in te grijpen. Heeft men wel eens een geklampte moederbij, levend, aandachtig beschouwd? Hoe gehavend, verdund, glimmend en pijnlijk ziet ze uit! Tot mijn spijt kan ik heusch in 't klampen nooit 'n uiting van liefde vinden!
Oefent de koningin of liever moederbij, want ook ik vind dezen naam juister, gezag? Och neen, b.v. niet het gezag van 'n despoot of autocraat. Maar toch, 'n soort van gezag, door de innige liefde, gehechtheid en trouw waarmede de werkbijen haar aanhangen. Iets van moedergezag, werkend door liefde.

Wat nu de plaatsing der korven, om den andere van ongelijk uiterlijk betreft; hier was bedoeld bij de plaatsing in veld- of zomerstallen; korven waarmede gereisd wordt en die dus later weer verplaatst worden. Voor 't ijmkeren naar de methode Vignole zijn korven van gelijk uiterlijk, zooals de heer DIJKSTRA terecht opmerkt, zeer gewenscht.
Voor wie niet reist, waar de bijen steeds in denzelfden stal geplaatst blijven, is het planten van bloemen en heestertjes om de eentonigheid te verbreken en der bijen richtingspunten aan te geven, zeer wenschelijk.

Hoogachtend,
W.A. OTTEN, Maren, Augustus 1907.