Nog eens het klampen der moederbij.


Wanneer het gebeurt, dat er op een korf met bevruchte moeder een zwerm vliegt, waarin eveneens een bevruchte moeder aanwezig is, dan ziet men soms eenigen tijd daarna aan het onderste gedeelte der bijen een deel van den opgevlogen zwerm, dicht opeengepakt, zoodat zij als 't ware een bol vormen, waarin zij hunne moederbij bewaren.

Zij doen dit natuurlijk om haar voor de aanvallen der korfbewoners te beschermen. En 't spreekt van zelf dat ze dit uit liefde voor haar doen. Wil men dit niet begrijpen, dan valt er eenvoudig niet tegen te redeneeren. Dit is geenzins „apenliefde", maar wel degelijk oprechte „bijenliefde".
Niet dat ik in apenliefde geen liefde zie, maar ik haal dit even aan, omdat de heer W.A. OTTEN deze uitdrukking gebruikt om mijn vorig schrijven eenigszins bespottelijk te maken. Net als dat men b.v. spreekt van kattenliefde, men wil dan daarmee zeggen, liefde met valschheid vermengd.

En wanneer het nu soms gebeurt dat men in een anderen korf hetzelfde verschijnsel waarneemt, dan volgt daaruit als het ware van zelf dat daar hetzelfde is voorgevallen.
Omdat men geen zwerm heeft zien opvliegen en de oorzaak er niet van weet, kan men zich wel verbeelden dat de korfbewoners hun eigen moederbij te pakken hebben, maar dit is geenzins het geval.
De ongerijmdheid van deze meening valt duidelijk in 't oog. Bedenk eens, wanneer de bijen de moederbij daar zoo dicht ingesloten houden met het doel om haar te dooden, en ze uit nijdigheid haar zoo hebben gebeten dat ze er haveloos en glanzig uitziet, hoe zou ze het dan soms nog dagen achtereen kunnen uithouden? Wat moest zoo'n diertje dan wel een taai leven hebben!

Maar waarom ziet ze er dan zoo haveloos uit? Wel, dat is doodeenvoudig. Toen ze in den korf aanlandde, werd ze door de andere bijen gebeten en toegetakeld, totdat ze eindelijk door den nood gedrongen door haar eigen volk dicht werd ingesloten om haar te beschermen. Aanschouw de roofbijen, die zien er ook dun en glanzig uit, daarbij vliegen er soms de splinters af. De bijen klampen nooit hun moederbij als ze alleen met haar in den korf zijn, dit doen ze alleen als er gevaar dreigt. De heer O. zegt, dat hij het met het opvliegen of bijvoegen van een zwermpje vrij wel met me eens is, maar hierin vergist hij zich. Hij is het op verre na niet met mij eens.
Hij vertelt van een geval toen hij een klein zwermpje in een, naar hij zegt, moerloozen korf deed, en wil het dan laten voorkomen alsof de bijen van den moerloozen korf de moeder van dat zwermpje gingen klampen. Maar dat is mis. Neen, de eigen bijen klampten haar, maar niet in den zin zooals de heer O. bedoelt.
De bijen van dit toegevoegde zwermpje vlogen niet dadelijk naar de oude plaats terug, dat doen ze nooit direct, ieder weet dat. Zij vliegen eerst langzamerhand in den loop van den dag, zelfs nog den volgenden en soms eerst den tweeden en derden dag naar de oude plaats terug. Enkele mogen dadelijk onder het bijvoegen wegvliegen, maar de meeste blijven voorloopig in de nieuwe woning. En zijn ze tot bezinning gekomen, dan zoeken ze eerst hun moederbij. En waarom klampen ze haar zoo innig?
Wel, omdat het zwermpje al reeds had gebouwd en de moeder al wat oud was. Hoe ouder een jonge moeder is, hoe meer de bijen haar verdedigen. En waarom zijn ze zoo nijdig? Ze hebben een edelen schat te verdedigen, waarvan het leven bedreigd wordt door duizende vijanden.
En waarom was deze moeder al tegen den avond dood ?
Omdat de bijen, die bij haar behoorden langzamerhand afvlogen, het aantal beschermsters kleiner werd, en ze bovendien ook nog telkens weer door de hand van den meester meedoogenloos uit hunne armen werd gerukt. Had hij de moeder er geheel alleen in gedaan, dan had ze misschien geen uur geleefd.

Zeer waarschijnlijk is deze korf niet moerloos geweest, men kan zich hierin soms deerlijk vergissen. Zelfs oude, zeer ervaren bijenhouders kunnen hierbij grootelijks mistasten. Ik zou hier eenige staaltjes van kunnen aanhalen, die dat duidelijk bevestigen. Doch is de korf werkelijk moerloos geweest, en wilden de bijen, omdat ze er aan ontwend waren, niet dadelijk een nieuwe aannemen, dan zou het beter geweest zijn als de heer O. haar er maar stil had tusschen laten zitten, het klampje had dan dienst gedaan als moederkooitje.

De heer O. zegt dan verder dat ik het wel eens heb gehad, dat ik een jonge moer van ongeveer 2 à 3 weken oud, dood onder den korf had zien liggen. Dat moest dan toch wel een gevolg van het klampen zijn.
Maar die hadden niet geklampt.
Ik ga ze in dien tijd gedurig eens oprooken, om te zien of ze al broed zetten, want eer ben ik niet gerust. 't Kan dus niet mijn oog zijn ontgaan. Ik wil niet ontkennen dat het gebeuren kan dat de bijen in dien tijd de moeder dooden, misschien omdat ze niet bevrucht is geworden. Maar dit doen ze niet door 't klampen, dit is voor hen het werk van een oogenblik.

Het is echter volstrekt niet zeker dat die moeders door de bijen zijn gedood. Ik heb het zelfs wel gehad dat een jonge moer dood onder den korf lag in 't laatst van September of in 't begin van October, en die had dan menigmaal al eenige maanden broed gegeven. En waarom zou dat niet kunnen gebeuren? Het gebeurt immers ook wel dat een jeugdig mensch of dier sterft.

Ik treed nu verder in beschouwing over het schrijven van den heer DIJKSTRA tot staving van mijn denkbeelden. Zag deze een jonge moer klampen, dan zeide hij tot zich zelf: In orde. En ik geef hem hierin grootendeels gelijk.
Hij kan er ten minste zeker van zijn, dat er boven in den korf reeds een jonge moeder bezig is met leggen, en dit te meer, omdat hij het vaak had met een gejaagd volk waarvan de moeder dikwijls al eenige dagen oud is. En nu zit er zeer waarschijnlijk onder in dat bolletje opgevlogen bijen ook nog een reeds bevruchte moer.
Want een moeder van een nazwerm wordt zeker dadelijk bij het zwermen bevrucht, of ze is reeds voor het zwermen ter bevruchting uitgevlogen.

Het kan dan ook gebeuren dat een nazwerm bijna even gauw in 't broed komt als een voorzwerm. Het moet de reden zijn waarom een opgevlogen nazwerm soms zoo voor zijn moeder waakt. Nazwermen met bevruchte moeders laten deze gewoonlijk maar vrijwillig dooden, als men ze bij een anderen korf doet, zij voegen zich dan bij de bovenste moeder, die in den korf behoort.

Nu is het met oude moeders zeer gevaarlijk als er twee in een korf zijn, maar met jonge is dit niet zoo erg, die zijn lang niet zoo vijandig. De bijen zullen zeker langzamerhand de geklampte moeder in den steek laten, ze voegen zich dan bij de andere, die toch de juiste plaats in den korf bekleedt. En de ondervinding van den heer DIJKSTRA bevestigt mijn inziens deze meening zeer goed. Alhoewel het klampen weinig voorkomt, het door vele bijenhouders zelden is opgemerkt, en sommige er zeer vreemd van opzien, is het toch de eenvoudigste zaak ter wereld. Het is niets dan de liefde tot de moederbij, die hen er toebrengt haar voor de aanvallen van anderen te bewaren.

F. de Vries