Iets over het coöperatief verwerken der bijenproducten.


Reeds sedert een zevental jaren bestaat in de Afdeeling Steenwijkerwold en omstreken onder een deel der leden eene coöperatie, waaraan elk lid naar willekeur jaarlijks kan meedoen, om den gewonnen honig en was te verwerken en te verkoopen. Schrijver dezes wenscht het een en ander van de werkwijze dezer coöperatie mede te deelen, opdat andere Vereenigingen, die een dergelijke coöperatie wenschen, daarvoor eenige aanwijzigingen ontvangen en om tevens niet deskundigen een denkbeeld van de eenvoudige zeemerij te geven.

Eind Augustus wordt eene algemeene vergadering uitgeschreven van de Afdeeling en als de agenda voor dien avond op het eind gekomen is, wordt gevraagd of de leden onder bepaalde voorwaarden genegen zijn het honiggewin coöperatief te verwerken en te verkoopen.
Degenen, die zich aanmelden om aan de coöperatie te leveren, geven op hoeveel kilo's korfinhoud ze denken te brengen en daarna wordt aangegeven op welke dagen de leveranciers zullen leveren. Hierbij wordt zooveel mogelijk op de belangen der deelnemers gelet en ook, dat op één dag niet te veel wordt geleverd.
Gemiddeld kan door twee personen, die met het werk goed op de hoogte zijn 500 halve kilo's met behulp van de leveranciers per dag van 9 tot ongeveer 5 uur worden ontvangen en gesorteerd.

De levering begint gewoonlijk half September, wanneer het gewin in onze streken afgeloopen is. Enkelen wenschen zelfs wel eenige dagen eerder te leveren, anderen daarentegen wat later.
Ofschoon ik vooreerst niet de financiëele zijde van onze coöperatie wensch te bespreken, wil ik toch mededeelen, dat ieder vrij is zooveel van zijne honigvoorraad te leveren als hij verkiest. Er wordt, wat de betaling betreft, geen onderscheid gemaakt tusschen den honig dien men levert. Men is alleen gebonden onaangebroken korven te leveren, waaruit de bijen zoo goed mogelijk zijn verdreven, tevens wordt verondersteld, dat de beste korven niet aan anderen worden verkocht; maar dat alles, wat men verkoopen wil, aan de coöperatie wordt geleverd.
Alleen wordt een uitzondering gemaakt met die verzegelde stukken van jong werk, die in een kistje gaan van 20 cM. lengte en 10 cM. breedte. Hiervoor wordt iets meer betaald, omdat deze kistjes een betrekkelijk hoogen prijs opbrengen.
De vaste bouw, die hier in hoofdzaak wordt beoefend, is echter niet in staat iets van belang in dit genre te leveren daarentegen komen van een enkelen bijenhouder, die veel lossen bouw heeft, jaarlijks verscheidene van deze ten zijnen huize gevulde kistjes. Ze anders te verzenden gaat meestal ten koste van de verzegelde raatstukken, die geheel ongeschonden moeten zijn.

Wie zijn korven op een bepaalden dag moet leveren, slacht zijn vette bijen en ook die, welke niet voldoenden voorraad hebben om met succes overwinterd te worden, eenige dagen van te voren, opdat de korven koud aankomen en gemakkelijk kunnen opgebroken worden.

Voor den ijmker bepaalt welke korven hij zal nemen, onderzoekt hij eerst, welke dat jaar als opzetters dienst zullen doen.
Hij let daarbij op vele zaken en het komt er dan vooral op aan of hij het juiste ijmkers-inzicht bezit. Dit laatste laat zich moeilijk beschrijven, toch wensch ik enkele overwegingen te bespreken, die opkomen als een volk al of niet tot opzetter wordt bestemd.

In de eerste plaats geldt het gewicht. Liefst heeft men opzetters tusschen 30 en 35 pond, ze mogen ook wel lichter zijn, en daartoe is men vaak verplicht, zooals ook dit jaar van slecht gewin. Het gewicht wordt getaxeerd door met de handen te wegen, en ofschoon enkele ijmkers zich zeer weinig bij deze taxatie vergissen, zijn er ook ervaren mannen onder, die wegen met den unster. Natuurlijk spreekt het gewicht van den korf ook mee, dit gewicht bedraagt hier gemiddeld 7 pond, eerder minder dan meer.
Maar meer nog dan het gewicht wordt er op gelet of men een goede of slechte bij heeft, d.w.z. een bij, die goed of slecht werkt. Het karakter van een volk wordt teruggevoerd op dat van de koningin. Een volk dat goed werkt heeft een goede koningin, evenzoo zijn vlijt, zwermen enz. afhankelijk van de moer. Of een volk dus tot opzetter zal worden gebruikt, hangt ook van de vraag af, van welke koningin het afkomstig is.

De leeftijd der moer wordt ook zeer in aanmerking genomen, en als het eenigszins kan zorgt men voor jonge koninginnen.
Vooral ook spreekt mede de leeftijd der werkbijen. Volken met bijen, uitgebroed in Juli, Augustus en waarin in September nog broed is, verdienen verre de voorkeur boven korven met oude bijen, deze raken gedurende den winter dood en in 't voorjaar heeft men geen werksters.
Het kan soms zijn in October, dat men zegt: Zie die korf eens spelen met jonge bijen; dit zijn de beste opzetters.
Een volk, waaraan men twijfelt of het moerloos is, en een waarvan het werk oud is, wordt verkocht.

Daar de ijmker de omstandigheden niet in zijn macht heeft, spelen deze dikwijls een groote rol en vaak is daardoor de keuze niet altijd evengoed. Zoo verleidt het idee om zijn stal uit te breiden den ijmker meermalen om tot opzetters te kiezen, die er niet voor deugen, en dit doet zich vooral voor na slechte oogstjaren, klontjes of broodsuiker moet dan dienst doen om het te weinig aan voorraad aan te vullen. De volken, die dus aangewezen zijn, door een of ander teeken, bijv. een krijtstreep, worden, zooals gezegd, eenige dagen voor de levering aan de coöperatie geslacht. Dit slachten zal ieder ijmker, die voor zijn bijen voelt, aan het hart moeten gaan.

Er is wel meermalen beweerd dat men zijn bijen kan uitjagen en bij een ander volk voegen, en schrijver dezes is ook van die meening, onze ijmkers echter schijnen er weinig voordeel in te zien, althans is het dooden der bijen algemeen en het uitjagen hooge uitzondering, het kan ook wel zijn dat dit enkel uit gemakzucht geschiedt.
Het is nl. o, zoo gemakkelijk een kuiltje in den grond te maken, onder in den kuil een stokje met een zwavellapje als een vlagje te steken, en na dit in brand gestoken te hebben, er den korf met bijen boven te plaatsen, de vlieggaten zijn dichtgemaakt de uitgeworpen grond komt een weinig om den korf, en in korten tijd zijn de bijen gedood door verstikking. Toch zoude men zijn opzetters zooveel sterker hebben kunnen maken met de gedoode bijen, dit kost echter veel meer moeite en levert ook een gevaar op voor het leven der moer in den opzetter, als men het nl. niet doet met de noodige zorg.

Andere bezwaren zijn nog, dat vette bijen zoo moeilijk uit te jagen zijn, en het werk er gemakkelijk onder lijden kan. Bovendien zal men er ook weinig profijt van hebben, als men een aantal oude bijen aan een volk toevoegt.
Er blijven echter nog genoeg gevallen over, waarbij het voordeelig is zijn bijen niet te dooden, maar aan andere volken toe te voegen.

De korven, die geleverd moeten worden, gaan naar de zeemerij. Zoo goed mogelijk zijn ze gezuiverd van de doode bijen. Dit is niet zoo gemakkelijk, want op het moment van slachten dringen de bijen zoo diep mogelijk in de meer of minder met honig gevulde cellen en zijn er daarom heel moeilijk geheel uit te verwijderen. Dit blijven hangen der doode bijen in de korven ligt veel aan den toestand, waarin het volk verkeerde, maar nog meer aan de zorgvuldigheid, waarmede deze handeling door den ijmker geschiedt.

Hoofdzaak is, dat men bij het slachten snel handelt. Keert men den korf eerst eenige malen om, dan worden de bijen roer en zuigen zich vol in de cellen. Neemt men den korf echter voorzichtig op en zet men hem zonder dralen boven het brandende zwavellapje, dan zullen niet veel doode bijen in den korf achterblijven. Korven die zich beneden vernauwen blijven ook moeilijk vrij van doode bijen.

Omzwermd door de bijen uit de naburige stallen komt de ijmker aangereden met zijn geslachte bijen. Allereerst worden de spijlen uit de korven getrokken door middel van een nijptang met langen smallen bek, terwijl de korf onder de knie een weinig wordt samengedrukt.

Hier hoort men nu de aanmerkingen, die door de verschillende ijmkers over het aantal en de plaatsing der spijlen worden gemaakt, ook op dit punt heerscht lang geen eenstemmigheid.
Bij het uitbreken merkt men eerst hoe de spijlen de mooie raatstukken schenden, en dit heeft er reeds toe geleid om hier het aantal spijlen zoo klein mogelijk te nemen. Men ziet ook, hoe weinig bijen de raten geheel regelmatig naast elkander hebben gebouwd. Het slechtst is dit bij korven zonder kopspijlen, beter bij die met kopspijlen. Zijn deze bovendien driehoekig bijgesneden en op juisten afstand (3,5 c.M. van elkander) geplaatst dan is het nog beter; ik meen, dat men den schoonsten bouw krijgt, als men op den goeden afstand stukjes voorbouw geeft. Wat een verschil ook in kleur, van het zuiverste wit tot het donkerste bruin.

Is de inhoud gewogen, want naar het gewicht wordt uitbetaald, dan begint het belangrijke werk der sorteering.
Het sorteeren geschiedt in vijven.
1. Honig in de raat en hieruit later de ongeschonden stukken van 20 c.M. lengte en 10 c.M. breedte, maar zooals reeds is gezegd, deze stukken zijn zeldzaam. De honig in de raat moet blank en verzegeld wezen en niet al te klein van stuk.
2. De stukken, die zullen dienen voor lekhonig. Ook deze moeten verzegeld en blank zijn, echter minder groot en men is ook wat minder streng in de beoordeeling van blankheid, brood mag er volstrekt niet in voorkomen.
3. De stukken, die voor pershonig in aanmerking komen, deze stukken zijn minder blank, maar vooral ook vrij van brood, de aanwezigheid hiervan veroorzaakt later gisting.
4. Bakkershonig, hiervoor dienen de mindere stukken en let men ook niet op de aanwezigheid van brood.
5. Al het droge werk en dat, waarin nog onuitgeloopen broed voorkomt, dit laatste is in dezen tijd niet zooveel meer aanwezig.

We zijn nu gekomen aan de wijze van verwerken. Hierover echter een ander maal, als de redactie dit goed vindt?

H. STIENSTRA.