VAN OVER DE GRENZEN.

Bijenrecht.
Den 17en November l.l. vergaderde in Weenen een vereeniging van bijentelers uit Neder-Oostenrijk. Daarop werd 't bijenrecht in 't algemeen en een ontwerp voor bijenrecht besproken.
Uit „Bienen-Vater" van November ontleenen wij 't geen medegedeeld werd omtrent 't ontstaan van 't bijenrecht.

't Gebruik der bij en van haar schatten is zoo oud als 't menschen geslacht, daarom worden in de rechtsgeschiedenis van alle beschaafde volken de bijen vermeld.
Het Romeinsche recht onderscheidde wilde en huisbijen. 't Regelde alleen 't recht op zwermen; ieder kon een weggevlogen zwerm op vreemden grond tot zonsondergang vangen, als de eigenaar dit toeliet, na zonsondergang werd hij „herrenlos". Bij kwaadwillig vernietigen van bijen kon volgens 't Romeinsche recht schadevergoeding geëischt worden.
In oude Duitsche rechtsbepalingen werd alleen rekening met de zwermen gehouden.
't Beiersche recht (511—524 na Christus) verzekert den bezitter van den moerstok 't eigendomsrecht op den zwerm, die in een vreemd bosch zich zet.
De „Schwabenspiegel" (1274) verzekert 't eigendomsrecht gedurende drie dagen aan den vervolgenden bezitter van den moerstok. Dat, wat bij 't kloppen er uit komt, als de zwerm ergens ingevlogen is, komt den bezitter van het moervolk toe.
't „Saksische stadsrecht' (1294) beschouwt de bij als een wild gedierte, zoodat de grondeigenaar ook bezitter van den zwerm wordt.
't „Oud-Prager stadsrecht" (14e eeuw) beschouwt een zwerm, als „herrenloses" goed, wie hem vindt, heeft er recht op.
Het Neder-Oostenrijksche „Traktat de juribus incorporal" van 18 Maart 1679 laat den eigenaar van den grond door een honiggave vergoeding geven.