November.


Langzaam maar zeker zijn wij op weg naar den winter. Het plantenleven schijnt bijna geheel te hebben opgehouden. Het rust, maar voorzien van de voorraden in den afgeloopen zomer vergaderd en geborgen in zaad, bij knoppen, wortels, enz., wachtende op de levenwekkende zonnestralen van 't voorjaar, om zich in rijkdom te ontplooien. Maar thans merkt men daarvan niets en de koude noordenwinden breidelen den overvloed.

Onze bijen moeten voor denzelfden geweldenaar wijken. Dicht opeen zitten ze thans, omringd door, naar we hopen, voldoenden voorraad, om zich met kracht te kunnen ontwikkelen; maar de koude daarbuiten noodzaakt ze zich opeen te sluiten tot een bol, waaraan, evenals bij de planten daarbuiten, het leven schijnt ontweken.
't Is evenwel slechts een rusttoestand, waarin het bijenlichaam zich bevindt en als zoo nu en dan de zon nog haar stralen krachtig en onverhinderd op de korven en kasten richt, dan breidt zich het bijenlichaam uit en enkele bijen vliegen rondom haar woningen en stellen den ijmker gerust, en doen hem weer hopen.
Zulke uitvluchten zijn niet alleen geruststellend, maar veel meer ook zeer noodig en nuttig; de bijen kunnen zich dan van het verteerde voedsel ontlasten. Want de voedselopname staat niet stil, hoe bewegenloos de bijen ook schijnen, het opnemen van voedsel is noodig om de warmte in de woning te kunnen onderhouden. Het is daarom van belang dat de bijen onverhinderd deze uitvluchten kunnen houden, ofschoon van den anderen kant ze niet uit de woning moeten gelokt worden door invallende zonnestralen, waarom het goed is boven de vlieggaten plankjes aan te brengen, die dit beletten.

Hoe men de bijen gezond houdt met ze in kelders of ingegraven te bewaren, is moeilijk overeen te brengen met de uitvluchten, die men gaarne wenscht dat de bijen houden.
Het in kelders bewaren of het ingraven van bijen wordt dan ook niet veel gedaan, en mag eerst worden begonnen als de bijen in vollen rusttoestand zijn. Gaarne zouden wij willen, dat een onzer lezers of lezeressen, die het ingraven van bijen van nabij kent of het zelf bij de hand heeft gehad, daarvan eens eene beschrijving in het Maandschrift zou willen geven.

De tijd is er thans om te herstellen wat in den afgeloopen zomer zich daarvoor aanwees, om nieuwe woningen te maken, enz. Ook moet thans reeds een plan voor het volgende jaar worden gemaakt. Indien men woningen met lossen bouw wil aanschaffen, kunnen deze thans reeds worden besteld en zoo meer, men kan ze toch niet op het laatste moment bestellen en dan verwachten ze op tijd te hebben.
De vaste bouw ijmker maakt thans ook zijn korven, die hij voor den zomer denkt noodig te hebben. Hoe vaak ook reeds op dit aambeeld is geslagen, toch is de aanbeveling om de korven wat dikwandiger te maken nog niet overbodig. Men mag nu wel aanvoeren dat het heel goed gaat met de drie centimeter dikke wanden der korven, dit neemt niet weg dat deze dikte te weinig is en korven met vijf centimeter wanddikte een meer geschikte woonplaats zijn voor onze bijen. Verschil in 't vlechten geeft 't niet, men behoeft slechts een ring te nemen, waarvan de middellijn grooter is, dan die men tot heden gebruikt.
Een van de hoofdzaken, om met voordeel bijen te houden, is het warm houden der volken en dit gaat beter in korven met dikke dan in die met dunne wanden, men neme maar eens de proef.

Hierover sprekende, moet ik mijn hulde brengen aan de afdeeling „De Heidebloem" te Haaksbergen, die dit jaar onder haar leden een wedstrijd heeft uitgeschreven in het korfvlechten. Blijkbaar wenscht men in deze afdeeling ook het aanmaken van korven met grooter wanddikte te bevorderen.
Een van de prijsvragen is het vlechten van een Lunenburger korf; aan de opgave ziet men dat hier met veel oordeel is gehandeld. Eerst wordt aangegeven met welke grondstoffen moet worden gewerkt. Deze zijn :
1. fijn gesneden roggestroo,
2. gevlochten met blank vlechtriet,
3. houten of haren spon met oog,
4. blikken spongat (voor 't van boven voeren, Red.)
Beschrijving van den vorm:
1. rond,
2. van binnen gemeten 33 —35 cM. wijd,
3. van binnen gemeten 35—40 cM. hoog,
4. wanddikte 4 à 5 cM,
5. zacht gewelfde kop,
6. evenwijdig van onder tot den 9en rand,
7. vlieggat tusschen den 5en en 6en rand van boven.
Afwerking:
l geen aren buitengewerkt, het stroo in de randen niet gedraaid,
2: afstand der rietbanden hoogstens 2½ cM,
3. op 1/2 of 1/3 den rand ingestoken en het verband der randen,
4. vlieggat geheel omvlochten,
5 onderste rand geteerd en met zand bestrooid,
6. opgespijld en voorzien van minstens 3 stukjes voorbouw,
7. vastgevlochten, droog en het geringste gewicht,
8. van binnen uitgebrand.
Bijbehoorende deelen:
onderzetranden, 4 rands, 20 cM. hoog bewerkt als 1—8 in 't voorgaande genoemd zonder vlieggat.
Men heeft hier de beschrijving van een Lunenburger korf; deze korf verdient alle aanbeveling. De beschrijving van de eischen, die hier gesteld worden aan 't vlechten van een goeden korf, mag men wel eens goed overlezen, om te zien of er aan eigen werk ook nog iets te verbeteren valt.
Behalve het nut, dat uit zulk een prijsvraag direct voor den ijmker kan voortvloeien, verdienen zulke handelingen, die van een vereeniging uitgaan alleszins aanbeveling Ze maken den band der vereeniging sterker; er wordt een vereenigingsleven gevoeld. Dit laat over het algemeen veel te wenschen over. Het eenige wat thans vaak de leden samenroept is een lezing, die door den wandelleeraar wordt gehouden.
Ziedaar in 't voorbeeld van Haaksbergen een nieuw middel om den bloei onzer afdeelingen te bevorderen.

Ik dank hier openlijk den Secretaris der genoemde Afdeeling voor 't zenden van een programma en ik doe dit, omdat er zooveel in ons land op bijenteelt-gebied gebeurt, waarvan men de Red. van 't Maandschrift gewoon onkundig laat. Hieruit blijkt dan niet, dat men veel voor de Vereeniging gevoelt en het er best zonder mee meent te kunnen doen. Zelfs als er groote en ook kleinere, maar welbekende tentoonstellingen op 't gebied van bijenteelt worden gehouden, laat men de redactie van het Maandschrift daarvan onkundig. De redactie verzoekt beleefd om voortaan met deze slechte gewoonte te breken.

Daar de redactie in 't bezit is van enkele cliché's, afkomstig uit de „Revue mensuelle illustrée", getiteld L'Apiculture nouvelle, een zeer goed uitgevoerd maandschrift met mooie cliché's, dat ik onzen Fransch lezenden leden kan aanbevelen, voorstellende eenige bijenstanden in 't buitenland, zullen deze achtereenvolgens in ‘t Maandschrift worden opgenomen. Ze geven een idee van de moderne bijenteelt.

Wij willen thans eindigen met er nog op te wijzen, dat men wel er aan doet om er eens over na te denken gedurende den winter, hoe men 't volgende jaar met zijn bijen zal werken. De werkwijze toch heeft zeer veel te zeggen bij 't welslagen.
Bij de verschillende bezoeken, die wij in dit jaar brachten aan onderscheidene bijenstanden trof ons een werkwijze, die daar met beslistheid werd gevolgd en die er tot uitstekende uitkomsten leidde. De werkwijze is volstrekt niet nieuw en is gebaseerd op 't maken van zeer weinig zwermen, dus op de gouden spreuk der bijenteelt: Niet veel zwakke volken, maar weinige krachtige. 't Is echter maar de kunst om er weinige te houden.
De hier bedoelde werkwijze, die wij toegepast zagen in een streek van eenvoudige heide-ijmkers met hun gewone best gevlochten strookorven, waarvan hun den lof niet mag onthouden worden, dat het meesters zijn, ofschoon ik ook hun zou willen raden eens proeven te nemen met korven van meer wanddikte, is de volgende:

Twee opzetters breiden zich gedurende den zomer niet verder uit dan tot drie volken.
Noemen we de volken a en b, dan handelt men aldus: Aan het volk b, dat op zwermen staat worden alle bijen ontnomen door omjagen en deze komen in korf c. De korf c met alle bijen uit b komt te staan, waar b stond. De korf b enkel met werk en broed komt te staan, waar a stond, zoodat b bevolkt wordt met de vliegbijen van a. De korf a komt op een nieuwe plaats te staan.
Van nu aan worden de drie korven voordurend en trouw nagezien, vertoonen zich teekens van aanstaand zwermen, dan wordt zonder aarzeling het korfmes gehanteerd. Alle zwermteekens worden weggesneden en verwijderd. Indien een volk hardnekkig doorgaat met nijging tot zwermen te toonen, dan wordt een straffer middel tegen het zwermen toegepast. Het zwermlustige volk wordt omgejaagd in een ledigen korf en deze komt te staan op de plaats van dit volk. De korf met werk en broed laat men 24 uren zonder bijen en alle zwermteekens worden verwijderd. Is de korf koud geworden, dan worden de bijen weer op het werk terug geschud en haar zwermlust is nu voorloopig wel geweken.
Op deze basis is het systeem gebouwd. Natuurlijk zijn er wel gevallen waarin ervan afgeweken wordt, bijv. wanneer een opzetter buitengewoon sterk is mogen vrij van één volk gedurende den zomer er 2 komen, dit is de praktijk, die zich niet in alle deelen laat beschrijven. Ware dit niet het geval, zoo behoefde men niet leerling te zijn om meester te worden.
Er werd mij bijv. gevraagd, hierover sprekende, hoe bij dit systeem het in goede jaren mogelijk zou wezen, opzetters te krijgen. Het zouden alle slachtbijen moeten worden. Wanneer het nu alle slachtbijen werden, dan verkoopt men deze en koopt zooveel opzetters terug, als men noodig meent te hebben.

Dat het hier beschreven systeem tot goede resultaten leidt, bleek het vorige jaar. Toen men nergens zware volken vond, waren daar weliswaar geen bijzonder zware, maar toch meerdere tusschen 50 en 60 pond en geene, die te licht waren voor opzetter. Opmerkelijk was tevens de prachtige wijze, waarop de raten in de korven zaten. Alles mooi koud werk, met de blinkend witte raat tot op de bodemplank.

H. Stienstra.