Hoe ik mijn bijen op de hei en weer terugbracht.


Als ijmker uit het noorden was ik gewoon telken jare met mijn bijen in 't begin van Augustus naar de hei te gaan en deze in 't begin van September terug te halen. Dit is mij alle jaren uitstekend bevallen. Tenminste ik, als amateur bijenhouder, kon alleen daardoor in het bezit van eenige potten honing komen, ja zelfs nog wèl zooveel verkoopen om mijn onkosten te bestrijden.

Ook dit jaar had ik het plan opgevat om tegen Augustus van uit den Haag, naar de hei te reizen. De plaats door mij uitgezocht was "de Kamp van Zeist" waar ook het vorige jaar mijn bijen hadden gestaan en zeer zwaar teruggekomen waren.
Alles was voor de reis in orde gebracht. De korven van opzetten voorzien, de kasten met raampjes met voorbouw kunstraat in de honingkamer en daarop het reis-raam. Bij het spoor had ik tweemaal geïnformeerd met welken trein men daar het beste oordeelde om de bijen te verzenden en afgesproken was, Zaterdagmorgen 9 uur. Het liet zich echter dien Zaterdagmorgen reeds vroeg slecht aanzien. Regen en nog eens regen. Maar alles was afgesproken en de reis moest dus wel doorgaan. Ruim 7 uur 's morgens stond de wagen, die alles naar den trein zou brengen, voor. Ook een paar kennissen zouden hun bijen meegeven, die we dan meteen ook afhalen zouden. Bij het opladen bleek echter, dat alles niet op één wagen geplaatst kon worden, zoodat al direct de eerste misrekening begon, die helaas nog door vele gevolgd zouden worden. Na veel gehaspel kwam dan eindelijk alles goed en wel aan het station en dacht ik met den trein van 9 uur te vertrekken. Doch niets veranderlijker dan de mensch en vooral een spoorman zooals later ook nog zou blijken. Was toch uitdrukkelijk afgesproken, dat de bijen met dezen trein zouden verzonden worden, nu ik er stond werd mij eenvoudig gezegd: "de bijen mogen niet mee, moeten wachten tot half elf."

Wat moest ik. Wachten dan maar. Eindelijk kwam de trein voor, die ze wel mee mocht nemen en laadde ik zelf met behulp van een kruier de bijen in den wagen. Een zucht van verlichting loosde ik, toen alles goed en wel stond en ik in de coupé plaats nam. In Utrecht wilde ik er direct bij zijn, daar ze tot overmaat van ramp, daar ook nog eerst overgeladen moesten worden. Ik had een kwartier tijd om ze van den trein in het locaaltje te brengen, die ze tot stadion "Huis ter Heide" mee zou nemen. Maar jawel, ook hier ging alles weer heel anders dan ik mij het had voorgesteld en het gekund had bij een beetje goeden wil en toeschietelijkheid van het spoorwegpersoneel. Zoodra de trein het station binnenstoomde haastte ik mij om bij de goederenwagen te komen om zelf bij het overladen tegenwoordig te zijn, liefst om zelf mee te helpen. Mijn beleefde vraag om direct de bijen uit den wagen te mogen halen werd met barsch "neen" beantwoord. Eerst moest het passagiersgoed er uit en dan pas de bijen. Toen ik bleef aandringen en de man opmerkzaam maakte, dat ik, door te talmen de aansluiting zou missen scheen hij toch te vermurwen, althans eensklaps greep hij een Simplexkast boven bij den rand beet en kiepte haar op één punt met geweld een halve draai om. Maar daar had je het. Doordat een zware koffer achter tegen de kast drukte werd door den ruk de bodem er onder uitgeschoven. Het touw brak en daar stroomde een golf verwilderde bijen onder uit de kast. Nu was goede raad duur. Binnen een ondenkbaar oogenblik was onze spoorman uit den wagen, alles aan hun lot overlatende.
Uit eigen belang sprong ik nu zelf in den wagen, waar de toegang mij nu niet meer geweigerd werd, en wist met veel moeite den bodem, dien een halven slag gedraaid zat weer goed onder de kast te bevestigen, natuurlijk ten koste van een ontelbaar aantal steken en veel bijen. Gelukkig ben ik immun geworden tegen een bijensteek en heb geen last meer van een 25 à 30 steken. Dat kwam mij nu goed te pas, want ik moest nu zelf alles uit den wagen halen, waar de bijen nog, in onrustbarende menigte, rondvlogen. Gelukkig kwam echter verder alles zonder ongelukken er uit. Door al die drukte was mijn aansluiting echter verbroken en moest ik noodgedrongen 1½ uur op het perron in Utrecht staan wachten op een volgende gelegenheid. Op dit drukke perron viel me het wachten gelukkig niet lang en voor ik het eigenlijk goed wist was de tijd verstreken. Nu vlug de bijen in den nieuwen trein geladen, die ze naar het station "Huis ter Heide" bracht, waar een wagen op mijn komst stond te wachten. Deze bracht mij na een half uurtje rijden op de plaats van bestemming. De regen die 's morgens wat was opgehouden, stroomde nu weer rijkelijk, zoodat ik tot de knieën nat, een laatsten blik wierp op de rijen korven en kasten en mijn bijen het beste toewenschende, opdat ik een rijken oogst zou kunnen hebben. Ongeveer 10 uur kwam ik 's avonds koud en nat weer in Den Haag terug.

De overtocht was echter goed gelukt, alles was, uitgezonderd de bewuste kast en een korf, prachtig overgekomen. De kast bleek later nog niet eens moerloos te zijn geworden, ofschoon ze wel zwak in het volk zat. In één korf was het werk in elkaar gezakt door onoordeelkundige plaatsing van de steunstokken. Hier bleek mij weer, dat met kasten reizen beter voor de bijen is, dan met korven. Door het reisraam krijgen ze volop frissche lucht terwijl ze in de korven, die wel eens plat op den grond komen te staan, niet veel, of bijna heelemaal, geen frissche lucht krijgen. Bij het openen bleek dan ook dat bij de korven zich nog al een bijtje doodgeloopen had. Bij de kasten merkte ik dit, bij een oppervlakkige beschouwing niet op.

Zoo wij allen weten was de maand Augustus dit jaar, in plaats van de honigmaand, de regenmaand bij uitnemendheid en toen ik in 't laatst van Augustus eens een bezoek aan de bijen bracht, was het dan ook allerdroevigst gesteld. Ze stonden daar nu in gezelschap van nog eens tweehonderd korven en toen ik mijn blik daar zoo over die lange rij volken liet gaan en op dien goeden vliegdag, het gegons van al die duizende bijen hoorde , dacht ik wat zou het gegeven hebben, al dezen tijd? Het weer was slecht geweest, maar ze vlogen nu zoo vroolijk, dat er hoop in mijn hart kwam en reeds zag ik in mijn verbeelding groote schotels vol honing uit loodzware korven gesneden. Maar het onderzoek bracht het anders uit. Eén korf heelemaal dood, hier was gedurende de reis het werk in elkaar gezakt, twéé met een handvol bijen en de rest gedecimeerd. Ook de kasten waren er niet op vooruitgegaan. Gelukkig hadden deze bij het afzenden nogal een goeden voorraad honing meegekregen, waarvan ze gedurende het slechte weer geducht geteerd hadden, maar het volk was sterk verminderd. Een kast, die bij het heengaan 10 raten ruim bezette, haalde nu maar een raam of zes. Wat mij echter het meeste trof, was dat in geen enkele kast een stukje broed van beteekenis was te vinden. Een paar der sterksten hadden een stukje zoo groot als een ei, terwijl de andere er bijna totaal zonder waren. Door een paar goede vliegdagen zijn toen de oude bijen alle omgekomen en daar er geen broed uitliep en dus geen jonge bijen bijkwamen moest het volk wel sterk verminderen, wat dan ook het gevolg is geweest. De heide bloeide anders prachtig en lang en gaf ook wel honing, maar het aantal vliegdagen was te beperkt en toen het goed weer werd, was het volk te zwak om alles te halen wat er te halen viel.

Toen de bijen in het begin van September terug moesten komen, heb ik het anders aangelegd. Ik vertrouwde mij niet meer op de gezegden van het spoorwegpersoneel en schreef rechtstreeks naar Utrecht, met verzoek of op den 16 September mijn bijen zonder overladen naar den Haag vervoerd konden worden. Ze gingen nu vanuit Driebergen. Ik kreeg direct een welwillend antwoord van de directie, die mij een trein opgaf, waarmee alles zonder overladen naar den Haag gezonden kon worden en daar de betrokken stationsbeambten er mee in kennis gesteld waren, werd ik goed ontvangen, ja welwillend werd mij alle vrijheid gegeven om zelf mijn bijen in den wagen te plaatsen. Op den vastgestelden tijd werden ze verzonden en 's avonds 9 uur was alles weer in den Haag en thuis.

Nu rest mij nog het resultaat mee te deelen. Het was dit jaar nu niet heel schitterend. Wel heb ik nog een paar korven afgesalpeterd en het volk ter versterking op een kast gegooid, maar de honigoogst was, bij het vorige jaar vergeleken, treurig en heeft niet de moeite en kosten goedgemaakt, die ik er aan besteed heb. Het heeft mij echter geenszins ontmoedigd, want, een volgend jaar, willen we hopen, zal de natuur meer meehelpen en dan een rijken oogst geven, die dezen goed zal maken. Een ijmker moet altijd in goede hoop leven, nietwaar?

Ik hoop niet, dat er leden gevonden worden, die door het lezen van mijn reisavonturen, en nog meer door het slechte resultaat dat ik dit jaar gehad heb, de lust benomen is, om hun bijen naar de hei te brengen. Dat zou jammer zijn en bezijden mijn bedoeling.
Veeleer moet het een aansporing zijn aan ieder om hetzij alleen, hetzij in gezelschap van nog een paar ijmkervrienden z'n bijen de hei te laten bevliegen, opdat ook zij eens van dien heerlijken heihoning kunnen genieten. Ze kunnen dit tot voorbeeld nemen: eerst eens in Utrecht bij het hoofdbureau informeeren hoe ze moeten verzenden. Dat bespaart veel ergernis en zoo'n schrijven van het hoofdbureau doet wonderen bij het spoorwegpersoneel. Bovendien kan dat alles vooruit geregeld worden. De kosten aan dit alles verbonden zijn niet hoog en loopt het weer maar een klein beetje mee, dan heb je die er direct weer uit.

Hierbij een kiekje van mijn ijmkerij, die gehouden wordt in een stadstuintje. Het is niet groot, maar dient hoofdzakelijk voor overwintering, terwijl zomers de zwermen er buiten staan. Tenslotte is het voor de uitoefening van je liefhebberij, niet al te groot opgezet, wat een stadstuintje ook niet toelaat, toch voldoende.

's Gravenhage, 1 October '15.
T. FOLKERS.