Distributie van honing in 1917 en de
uitvoering daarvan.

Door het groot aantal vragen, waarvan vele wijzen op de totale onbekendheid met het doel en de uitvoering der honingdistributie 1917, wordt het zeer wenschelijk geacht, dat eenige punten hiervan worden toegelicht.

De gewone gang van zaken in het najaar bij de bijenteelt is, als men van de heide komt:
a. opzetters uitzoeken;
b. vellen er uit houden;
c. vette korven afzonderen;
d. voerhoning houden;
e. bijvoederen met accijnsvrije suiker.

Menigeen denkt nu dat daarin door de distributie van honing eene ingrijpende verandering is gebracht. Deze meening is echter geheel onjuist. Het doel der distributie is „den beschikbaren honing uit vasten bouw, welke steeds voor het koekbakkersbedrijf werd gebruikt, daarvoor weder beschikbaar te stellen, maar volgens aanwijzingen door den Minister van Landbouw bepaald."
Er is dus geen sprake van teeltbelemmering, van bevoorrechting of iets anders; doch alleen en uitsluitend het gewonnen product voor een bepaalden prijs aan een bepaald persoon te leveren.

a. Men mag dus zijne opzetters (kostbijen, winterimmen, stabijen) uitzoeken, juist zooals men dit andere jaren deed. Dezelfde zwaarte, zelfde ouderdom des moers (koninginnen), men mag er meer op de plank zetten (opzetten overhouden) ook minder.
Hierin wordt U door niets belemmerd.

Maar dat contrôle noodig is voor overdrijving, zal wel niet gezegd behoeven te worden. En dat men eerlijk behoort te zijn, en geen zwaardere opzetten nemen dan andere jaren, om naderhand deze teeltvolken uit te breken en den honing te verkoopen voor eenige centen duurder, zal evenmin gezegd behoeven te worden. Opzetters mogen verhandeld worden, alleen met dien verstande, dat de kooper gehouden is ze als vaste bouw opzetter te gebruiken, en de verkooper heeft op te geven aan wie(n) ze verkocht werden.

b. Het is gebruikelijk, dat de late zwermpjes, soms de drijvelingen, welke nog een kopje (kapje) in den kop van den korf werkten, de bijen hieruit te botsen (te salpeteren) en deze vellen (huikes, heukes, kapjes, kopjes, enz.) op te zwavelen en voor het volgend jaar te bewaren. Dit is nog geoorloofd.

Maar nu deed zich de moeilijkheid voor, wanneer is het een vel, en wanneer een vette kop of vette korf? Daarom is bepaald, dat bij eene raatlengte van 20 c.M. van een vel gesproken wordt. De geringe hoeveelheid honing, welke in deze vellen steeds voorkomt, mag blijven zitten, omdat deze niet anders verwijderd zou kunnen worden dan met vernietiging van het vel. Vellen mogen ook gerust geleverd worden, als men soms daartoe lust heeft.
Dan heeft men op elken bijenstand van eenigen omvang steeds de zoogenaamde lange droge vellen. Deze ontstaan door moerloosheid, verhongeren, enz., in de maand Augustus en September. Deze korven, steeds gering in aantal, mogen m.i. eveneens behouden worden, al zijn ze tot onder toe uitgebouwd.

c. Heeft men de opzetters en de vellen uit zijn aantal volken afgezonderd, dan blijven de vette korven voor de levering over.
Deze moeten geleverd worden op de plaats, waar het Rijksdistributiebureau voor honing dit bepaald heeft. De levering van den honing moet geschieden in den korf, juist zooals deze van de heide kwam, evenwel zonder bijen. Het is dus niet geoorloofd uit deze vette korven raathoning, spijlwas of andere benoodigdheden te snijden. Het uitbreken zal het best geschieden door den ijmker zelf, omdat ieder zijn eigen wijze van spijlen heeft en gaarne zijn eigen korven behandelt.
Op sommige plaatsen houdt men bij het uitbreken in den kop van den vetten korf eenige raten met honing, het maken van de z.g. honingkopjes (honingkapjes): dit is uit den aard der zaak niet toegestaan.

d. Voerhoning mag gehouden worden, 5 pond (2½ Kilogram) per opzetter, die men zelf overwintert. Heeft men 10 opzetters, dan mag men 10 X 5 pond = 50 pond voerhoning houden.
't Is voor het grootste deel van onze bijentelers gewoonte dezen honing in den korf, waarin hij gewonnen is, te bewaren. Hiertegen bestaat thans niet het minste bezwaar. Als men 10 opzetters houdt, dan mogen daarvoor twee korven bewaard worden, in welke elk 25 pond honing zit. Deze korven behoeven niet uitgebroken te worden. Hierdoor vervallen dus alle bezwaren van gisten van honing, eigen honing niet terug ontvangen, gevaar voor ziekten (welke niet bestaan) enz.

Met het oog op de contrôle zal het noodig zijn, dat de voerhoning aan den controleur getoond wordt in den korf, en eerst daarna heeft men de beschikking om hem of in de korf te bewaren, of hem tot stamphoning te maken, of hem met suiker te vermengen.
Zoodra de aflevering heeft plaats gehad en aan de formaliteiten is voldaan, kan met de suikervoedering een aanvang gemaakt worden.

Er wordt nu en dan gevraagd naar het behouden van honing voor eigen gebruik. Laten we nu eerlijk zijn, en doen zooals wij dat vroeger deden. Had men vóór den oorlog iemand, die om een stukje honing vroeg, wegens verkoudheid, keelpijn, enz., dan werd een stukje uit den voerkorf gesneden en dit tot medicijn verstrekt; maar ik hoorde nimmer, dat bij het allergrootste deel onzer vaste bouw imkers, dat zij speciaal een korf voor eigen gebruik hielden.

L. VAN GIERSBERGEN, Wageningen, Sept. '17.