Broedbeperking.

De broedbeperking, waarvan hier sprake is, staat in verband met koninginneteelt en wordt toegepast in streken met zomerdracht.
Omstreeks 15—20 Mei wordt door koninginnerooster in een raam te plaatsen, dat de ruimte der kast zuiver afsluit, de kast zoo verdeeld dat binnen de(n) rooster(s) drie raampjes hangen. Deze raampjes hebben enkel werkstercellen. De koningin kan dus niet verder komen dan deze drie raampjes en enkel en alleen daar eitjes leggen.

Broedraampjes, die dan nog verder aanwezig zijn, waaronder ook wel wat darrenbroed hangen buiten de afsluiting. Zóó worden de volken met minder goede koninginnen behandeld. Die met uitstekende koninginnen, krijgen deze afsluiting niet. Een viertal daarvan, dit hangt van 't aantal volken af, dat men heeft, zijn bovendien reeds een tijdlang dagelijks met vloeibaar voeder behandeld, honig met suiker in water opgelost. In deze vier zijn twee halfraampjes opgehangen met voorbouw. Daar wordt dan darrenraat aangebouwd en darren geteeld.

Wanneer nu ook al de zwermdrift door sterke dracht verdwijnt, dan worden hier toch veel krachtige darren aangezet. Is 't zoover dat de darren zullen uitloopen, dan neemt men deze halfraampjes weg en zet ze in koninginnekastjes, die overal in den tuin verspreid staan opgesteld. De bedoeling is om van uitstekende volken darren te hebben, die voor de bevruchting der te kweeken koninginnen moeten zorgen.

De volken met broedbeperking zullen zoo langzamerhand ook de darren gereed hebben, die gedood moeten worden. Er is hier sprake van kasten, die van achteren worden behandeld; de broedafsluiting heeft plaats achter de drie voorste raampjes in warmen bouw. De darren konden dus niet uitvliegen. Opent men de kasten nu van achteren, dan zullen de darren naar buiten bruisen, maar komen niet verder dan het gesloten venster van het bijenhuis, waar ze worden doodgedrukt.
Daar bij ons de inrichting zelden zoo is, zal 't verwijderen der darren moeilijker gaan; 't beste zal wezen een darrenval voor 't vlieggat te plaatsen.

De koningin zal de drie raampjes wel van onder tot boven toe belegd hebben en dus worden er nog al wat jonge bijen geboren, maar al de voorraad wordt nu niet omgezet in bijen. De bijen die zonder broedbeperking dienst in huis zouden moeten doen, zijn nu drachtbijen.
In plaats dat de kast overvol is van bijen en broed, maar geen honig, heeft men nu niet te veel bijen, drie raampjes met broed en achter wellicht ook boven de versperring raampjes met honig.

Eind Juli wordt de versperring, de roosters, weggenomen. Door daarna wat te voeren met vloeibaar voedsel, wordt de koningin geprikkeld nog eens flink aan 't eierleggen te gaan en gaat men den winter in met zeer veel jonge bijen, die 't volgende voorjaar haar best kunnen doen om te profiteeren van den bessenbloei en dien der fruitboomen enz.

Men kan echter ook op de volgende wijze van de versperring gebruik maken. Een dag of twaalf na 't insluiten door de roosters, ontneemt men aan elk dier volken een der drie raampjes en zet er een ander raampje met enkel werksterbouw- of kunstraat voor i/d. plaats. De verschillende geheel gedekselde raampjes met broed en bijen worden tot een aflegger gemaakt, waartusschen een raampje met eitjes uit 't beste volk, of nog beter een raampje met rijpe koninginnecellen of een uitgeloopen koningin, die door middel der methode met 't berooken, aan dit nieuw gevormde volk wordt toegevoegd.
Op deze wijze kan men meerdere volken maken met koninginnen, afkomstig van een éérste-klas volk. Achtereenvolgens kan zoo het koninginnemateriaal van een goed volk worden benut.

De schrijver gaat nog wat verder. Zoodra koninginnecellen in een volk worden aangezet en deze van een ei of reeds van een larve zijn voorzien, gaat hij omlarven. Hij ontneemt de larve van de cel en plaatst er een nieuwe in uit een der echte volken. (Hierover spreken we wel eens later)
De schrijver meent, dat de darren, afkomstig uit volken van naburige standen, hem bij deze methode niet hinderen, daar hij in den tuin voldoende darren heeft opgesteld die zich de bevruchting der uitvliegende koninginnen niet zullen laten ontnemen.

H. Stienstra.