Het 25-jarig bestaan onzer Vereeniging.


In vroeger eeuwen was de bijenteelt in ons land van veel meer beteekenis en kwam ze als middel van bestaan meer in aanmerking dan tegenwoordig. Die inzinking begon vooral bij het steeds afnemend gebruik van bijenwas, door toenemend gebruik van stearine, cerezine enz., en de meerdere moderne verlichtingsmiddelen. Tevens deed de beetwortelsuiker sedert den tijd van Napoleon het honiggebruik al meer en meer afnemen. Neemt men hierbij nog in aanmerking, dat men steeds zuiniger op den grond werd en er al meer land werd ontgonnen, zoodat 't getal wilde planten minder werd en ook de heidevelden begonnen te krimpen, dan is te begrijpen, dat de toestanden er voor de bijenteelt niet beter op werden.

Ook mogen we niet vergeten, dat in den loop der jaren de verbouw van boekweit en koolzaad, twee zeer voorname honiggevende planten, zeer sterk is afgenomen. Reeds in 1802 schreef de Maatschappij van Landbouw een prijsvraag uit: “Welke zijn de middelen om de zoo nuttige Bijenteelt in ons land meer en meer te doen aanwassen? Op welke wijze kan men de hindernissen, die derzelver bloei in den weg staan, het beste uit den weg ruimen, of te boven komen?" De drie antwoorden hebben geen opleving gebracht, de bijenteelt werd steeds minder, vooral na 1830, wat ook 't geval was in andere landen.

In Duitschland kwam omstreeks het midden der vorige eeuw vooral verbetering door het gebruik van den lossen bouw en door de toewijding van mannen als Dzierzon, Von Berlepsch enz., die bezield met liefde voor de natuur het leven der bijen bestudeerden en de theorie van het vak sterk vooruit brachten. Zij stuwden 't bedrijf in wetenschappelijke banen. Er werd steeds gearbeid aan de techniek der bijenteelt, waardoor men meer een intensieve cultuur kreeg. In ons land begreep men al spoedig, dat in Duitschland de juiste weg tot verbetering was gevonden.

Enkele onzer mannen stelden zich nauwkeurig op de hoogte en arbeidden aan den vooruitgang der bijenteelt. In de eerste plaats noemen we den heer J. Dirks, te Lunteren, die in 1861 een handboek voor bijenhouders schreef, dat reeds met den lossen bouw rekening hield en voor dien tijd zeer goed was. Hij beschrijft zeer levendig en goed het leven der bijen en geeft teekeningen en beschrijving van zijn mobielwoningen de Dzierzonkasten, waarbij de raten niet in raampjes, doch aan verplaatsbare latjes hangen.

Ook mogen we Notaris van den Ham te Lunteren niet vergeten, die een der eerste beoefenaars van den lossen bouw is geweest, van 't begin af de Duitsche tijdschriften las en met de voormannen correspondeerde. Bereidwillig onderwees hij steeds de imkers, die zijn modernen bijenstand bezochten, waar hij met de Gravenhorster boogkorven werkte.

Zeer verdienstelijk hebben zich gemaakt de imkers Bijdendijk, Kelting, Beil en Tukker. Van die mannen zijn de laatste twee nog in leven. Van 1878-'95 is er weinig over de bijenteelt geschreven. In 1884 bleek op de Internationale Landbouwtentoonstelling te Amsterdam, hoezeer men ook op 't gebied der bijenteelt in ons land bij het buitenland ten achter was.

In den winter van '95 houdt Hootsen een lezing te Veenendaal, die druk wordt bezocht en na afloop brengen eenige heeren ƒ 300,00 bijeen om een bijenstand op te richten onder leiding van den heer Hootsen, teneinde proeven te nemen. Deze schreef te voren reeds een reeks artikelen in de Veldpost en behandelde de nieuwere bijenteelt in 80 blz. druk in 't tijdschrift “De Natuur in". Hij richtte na zijn lezing in Jan. '96 een schrijven aan de Geldersch-Over. Maatsch. v. Landbouw, waarin hij betoogde, dat de bijenteelt bij andere landen vergeleken hier schromelijk werd verwaarloosd. De heer Bijdendijk richt op 14 Maart '96 een dergelijk schrijven aan die Maatschappij en op 4 Juni d.a.v. aan den Minister van Financiën.

Daarop benoemt de G.O. Maatsch. van Landbouw in Mei '96 een Commissie, bestaande uit de heeren R. Dinger, G.J. Wisselink en T.C. Hootsen, tot onderzoek der maatregelen, die kunnen worden genomen om de bijenteelt te doen herleven. Deze commissie brengt een uitvoerig verslag uit, hetwelk door de Maatsch. in druk wordt uitgegeven. Op de jaarverg. der Maatsch. wordt dit rapport in Aug. '96 te Zwolle behandeld en bij monde van den heer R. Dinger nader toegelicht.

In Friesland en elders is meer leven gekomen en in '96 schrijft de heer Kelting een boekje, “De Honingbij”, met een voorrede van den Inspecteur van den landbouw, den heer Löhnis, die zeer veel belang in de bijenteelt stelde en de nieuwe opleving met groote aandacht volgde en aanmoedigde.

Later als Directeur-Generaal van den Landbouw, heeft hij evenals zijn opvolger de heer Dr. P. v. Hoek met kracht geijverd voor de zoo dringend noodige voorlichting der imkers door het onderwijs in Bijenteelt.

Ook de heer Wigman schreef artikelen in de Veldpost, en J. Pannekoek in 't N. van de Dag. In 't zelfde iaar '96 verschijnt een Belgisch-Nederlandsch boek over bijenteelt van Halleux en Verleene. Ook wordt in '96 een werk uitgegeven “De bij en haar bestaan" door den heer F. de Haan, die in Amerika den lossen bouw had beoefend en hier de Amerikaansche kasten bekend maakte.

Van verschillende zijden werd aangedrongen tot het oprichten eener Vereeniging, in navolging van andere landen, waar al langer Ver. waren. (Zoo werd b.v. in Frankrijk reeds in 1856 opgericht "La Société Centrale di'apiculture et d'insectologie Générale.")

* * *

De zaak werd ter hand genomen door het Nederlandsch Landbouw-Comité. Dit belegde een Meeting te Utrecht op 29 October 1897. Uit alle oorden des lands (de provincie Groningen uitgezonderd) waren een 60 tal belangstellenden en belanghebbenden opgekomen, terwijl twee Belgische heeren n.l. De Kesel uit Laeken en Van Dieren uit Herenthout de meeting met hun tegenwoordigheid vereerden.

De conclusie was: het oprichten eener Vereeniging ter bevordering van de bijenteelt in Nederland, terwijl het Nederlandsch Landbouw-Comité werd uitgenoodigd met een Commissie, door den President van het Comité te benoemen, de Statuten en het Huishoudelijk Reglement te ontwerpen.
De Commissie heeft bestaan uit de heeren H.F. Bultman, Voorzitter, F.B. Löhnis, P. Bijdendijk, H. Leesens, R. Dinger, T.C. Hootsen, Jhr. de Jong van Beek en Donk, Baron de Grancy, J. Pasman, F.A. Kelting, D. van Konijnenburg, Mr. A. Ferf, Secretaris.

Reeds den 12den November d.a.v. nadat de concept-statuten waren toegezonden aan de leden, kwam de commissie bijeen en werden de conceptstatuten na bespreking bijna onveranderd goedgekeurd. Aan al de op de meeting en daarna toegetreden leden, - ruim 60 - zijn de concept-statuten en een na den 12den November geconstitueerd huishoudelijk Reglement toegezonden met de oproeping tot het houden van een samenkomst op den 17den December 1897. In deze samenkomst zijn de concepten behandeld; daarna een voorloopig bestuur benoemd, waarin zitting hebben genomen de heeren: Mr. Ch. Baron de Bieberstein, R. Dinger, Baron de Gancy, H. Leesens, P. Bijdendijk, T.C. Hootsen, F.A. Kelting, J. Pasman, Th. Rengers, Baron van Weideren en Jhr. de Moorrees.

Vervolgens werd besloten de Koninklijke goedkeuring op de Statuten te vragen. Bij monde van den heer Leesens werd een warm woord van hulde en dank toegebracht aan het Nederlandsch Landbouw-Comité voor het initiatief in dezen genomen en voor de moeite, die het zich heeft getroost tot het doen tot stand komen der Vereeniging.

Het is wel van belang hier in enkele hoofdlijnen aan te geven op welke leest de Ver. oorspronkelijk was geschoeid, men kan dan vergelijken met den lateren toestand en met de Statuten, zooals die in April 1922 zijn aanvaard.

In de eerste statuten luidde art. 4:
Als middel tot bereiking van het doel zal zooveel mogelijk in iedere provincie. een af deeling worden opgericht; het zal echter geoorloofd zijn om een afdeeling op te richten, welke over meer dan een provincie werkt. Tot vestiging en instandhouding eener Provinciale afdeeling is noodig een getal van 10 leden.
De Provinciale afd. bevordert zooveel mogelijk het oprichten van districts- of dorpsvereenigingen, welke onderafdeelingen worden genoemd.
De verhouding tusschen de afdeeling en de onderafdeelingen wordt bij Provinciaal reglement bepaald.
De Provinciale af deelingen en de onderafdeelingen trachten de bijenteelt te bevorderen door het doen houden van cursussen en voordrachten, het uitloven van premiën op tentoonstellingen, het verspreiden van populaire geschriften.

Art 17. Het Bestuur der Vereeniging bestaat uit een Hoofdbestuur, samengesteld uit: Commissarissen der provinciale afdeelingen, aan te wijzen in dier voege, dat iedere provinciale afdeeling is gerechtigd: voor 500 leden of minder één; voor meer dan 500, twee Commissarissen te benoemen.

Art. 27. Iedere provinciale afdeeling, bestaande uit 100 leden of een gedeelte daarvan zal één; van 101 tot 200 leden, twee; van 301 tot 300, drie; van 301 en daar boven vier stemmen op de Algemeene Vergadering hunnen “uitbrengen."

Op de vergadering van 14 Jan. '98 werd een definitief Bestuur gekozen en werd de heer Dinger te Lunteren voorzitter. Deze nam de benoeming aan onder voorwaarde, dat er een secretaris zou benoemd worden uit zijn omgeving, waarop de heer B. Wigman secretaris werd, die deze functie vervulde tot Mei 1913 en opgevolgd werd door den tegenwoordigen secretaris den heer van Os.

De Regeering gaf ƒ 700,00 subsidie, waarvan het Landbouwcomité ƒ 200,00 kreeg voor de gemaakte onkosten.

Het aantal leden bedroeg in 1898, 871. Dit getal steeg geleidelijk tot 2.029 in 't jaar 1902, om dan weer te dalen. Toen de Regeering in 1909 begon met het verstrekken van accijnsvrije gedenatureerde suiker, steeg het getal leden weer belangrijk en ging elk jaar vooruit, tot het in 1920 zijn hoogtepunt bereikte met 10.739 leden. De laatste twee slechte honigjaren en de afscheiding van 't grootste gedeelte der Zuidelijke afdeelingen hebben het ledental tot ongeveer 8.000 doen dalen.

* * *

In April van 1898 werd 't orgaan der Ver. uitgegeven, een Maandschrift onder redactie van de heeren B. Wigman, T.C. Hootsen en F.A. Kelting.

Al spoedig bleek uit sommige artikels van 't Maandschrift, dat er een eigenaardige geest in de jeugdige Ver. heerschte. Zoo leest men bij een artikel aan het slot: “men kan niet verbeteren door te verbitteren; Angels thuis!"

Sommige schrijvers werden zoo fel, dat de Redactie verscheidene bijdragen moest weigeren Dat prikkelde een inzender uit Limburg, den heer Em. Begeman zoodanig, dat hij al zijn artikels liet drukken en onder den titel Geweigerde Bijdragen uitgaf. (Wie ze wil lezen, kan ze in de bibliotheek der Ver. vinden Afd. VIII).

Na twee jaargangen te hebben verzorgd, werd de heer Bosch als Redacteur benoemd en trad de Redactie af. Wie de notulen der Hoofdbest. Verg. nagaat, leest, dat er voortdurend klachten over 't Maandschrift komen: niet practisch, te moeilijk, te eenvoudig, te veel lossen bouw, te veel vasten bouw, te achterlijk bij buitenlandsche tijdschriften vergeleken enz. enz.

Die klachten zijn gebleven onder den opvolger van den heer Bosch, den heer Stienstra, die in Febr. 1908 zijn taak aanvaardde en aftrad in April 1920 om door den heer Hootsen opgevolgd te worden. En die klachten bestaan nog op den huidigen dag. Ons Maandschrift is voortdurend gelegd op “'t Procrustus-bed der critiek". Waarom? Omdat er geen Ver. in ons land is met zooveel “heterogene bestanddeelen" als onze Ver.

Vaste-bouw- en losse-bouwimkers, menschen zonder, met of uitsluitend theorie, bijenhouders, die van meet af beginnen en zelf alle phasen willen doorloopen, welke de bijenteelt heeft medegemaakt, en dus nooit in eveniwicht zijn, eenvoudige en intellectueele imkers enz. enz. Tot op zekere hoogte moet in 't algemeen een orgaan een veiligheidsklep zijn, waardoor de spanning in een Ver. kan ontsnappen. En welke hooge spanning is er bijna altijd niet in de Ver. geweest? De eene depressie volgde op de andere en zoo stond de barometer op “veranderlijk", wind, storm en regen.

Reeds in 1898 werd zeer terecht ingezien, dat onderwijs in Bijenteelt de zaak veel vooruit kon brengen. De krachten moesten zelf maar zien, dat ze geschoold werden. Er werd een commissie benoemd bestaande uit de heeren B. Wigman, T.C. Hootsen, R. Tukker en E. Snellen. Onder medewerking van den Inspecteur van 't land- en tuinbouwonderwijs den heer Löhnis werd een programma voor 't examen en een leerplan voor cursussen vastgesteld, dat onveranderd werd aangenomen. In 1900 werd 't eerste examen afgenomen en slaagden 2 candidaten, die ieder ƒ 25,00 premie ontvingen. Dat was nog in den goeden, ouden tijd.

Er deed zich 't volgende gemoedelijke geval bij voor. Men zat gezellig in een tuinhuisje. Een der candidaten was 't met den examinator niet geheel eens over een kunstzwerm. De laatste begon te twijfelen, krabde zich achter 't oor en zei, wacht, ik zal eens even mijn boek in huis gaan halen.

De eerste cursus werd in 1896 te Barneveld gegeven door den heer Wigman. Daarna gaf de heer Hootsen in dezelfde plaats een cursus in 1898 en in 1902 een cursus in Veenendaal. Langzamerhand kwamen er ook op andere plaatsen cursussen. Het aantal menschen, dat 't diploma behaalde bedroeg gedurende 6 jaren niet meer dan één per jaar. 't Onderwijs in Bijenteelt heeft jaren lang weinig beteekend, temeer, daar men geen geld had. Het werd beter, toen in 1905 onder aandrang van den Directeur-Generaal v. d. Landb. door de Ver. een wandelleeraar werd aangesteld. De subsidie, welke, het Rijk aan de Ver. gaf, werd verhoogd tot ƒ 2.700,00. Die leeraar, de heer v. Giersbergen had geen tijd om voor ons heele land aan de behoefte voor cursussen te voldoen. Zeer zeker heeft hij door zijn lezingen en lessen veel nut gesticht. Eigenaardig is het, dat steeds de imkerswereld zelf de behoefte aan voorlichting en onderwijs niet heeft gevoeld. Zoo steeg 't aantal leden van 1906-1909 dus in 3 jaren dat er hard gewerkt werd door den leeraar in 't geheel slechts met 300 en bedroeg in 't laatstgenoemde jaar 2.380. Toen de accijnsvrije suiker in 1909 kwam, steeg het aantal in 1910 reeds tot 3.646 en in 1914 reeds tot 6.598 om voortdurend te stijgen.

Het onderwijs in bijenteelt werd te veel verwaarloosd, wat de heer Hootsen bewees in zijn artikel Oct. 1913 in het landbouwblad de Veldbode.

De Regeering zag wel in, dat van 't onderwijs bij de Ver. niet veel terecht zou komen en nam het met medewerking van 't Hoofdbestuur over. Zij nam ook in 1918 den wandelleeraar van de Ver. over, die nu als Bijenteeltconsulent in Rijksdienst trad. Er werden daarna cursussen gegeven voor de opleiding van leerkrachten, die na afgelegd examen de imkerswereld theoretisch voorlichten en practisch leeren imkeren. Daar de opleiding snel geschiedt, laat 't laatste nog wel iets te wenschen over. Toch is men op den goeden weg, wat 't onderwijs betreft.

We mogen hier 't streven van particuliere personen, om onderwijskrachten te vormen niet vergeten te vermelden, Zoo gaf de heer Beil op zijn bijenstand in 1903 een cursus, welke zeer goed is geslaagd. Menigeen heeft op den bijenstand van den heer Kelting heel wat kennis en ervaring voor zijn vorming opgedaan. De heeren Tukker en Beil hebben tal van cursussen en lezingen gegeven. Later hebben tal van gediplomeerden dit voorbeeld gevolgd.

* * *

Bij 't onderwijs sluit zich in de eerste plaats de bibliotheek der Ver. aan. Deze is klein begonnen en voortdurend aangegroeid. In 1902 werd er reeds een reglement voor gemaakt. 't Is een mooie en rijke boekenverzameling welke thans ongeveer 600 nummers telt, niet alleen in de Nederlandsche, doch ook in de Duitsche, Fransche en Engelsche taal. Na de invoering der nieuwe postwet en de verhoogde tarieven is het gebruik dier boeken in de imkerswereld sterk afgenomen.

Reeds in 1901 werd op een Hoofdbestuursverg. voorgesteld een of ander buitenlandsch boek te vertalen met subsidie der Ver. Dit is gebeurd met het Duitsche handboek voor bijenhouders van Skarytka, door den heer Spengler. Vreemd, dat men zoo weinig vertrouwen had in eigen Nederlandsche krachten om deze aan te moedigen, te steunen en voort te stuwen. Spoedig is gebleken dat meerdere van die krachten aanwezig waren en spontaan opgroeiden en ontplooiden. In 1899 en 1900 verschenen kleinere werkjes van Hinse, Ter Haar en Heimans, in 1903 Handboek voor Bijenteelt door L.J.J. Opmeer, in 1907 De Bijenteelt door T.C .Hootsen (thans uitverkocht), in 1908 Eigendomsrecht op bijenzwermen, een dissertatie van Mr. A.J. Hildebrandt, in 1913 De moderne Imker door F. Aug. Kelting (2e druk in 1919), in 1917 De wonderen van 't bijenvolk door G. Ootmar, in 1920 Met den imker het bijenjaar rond door Louis Brands. De Bijenteelt, Maandschrift onder Redactie van L. v. Giersbergen (één jaargang). Bijen houden door F. Sparenburg. De bijenteelt door J. Pannekoek.

Dan verschenen nog kleine werkjes van C.H.R. de Raad, J. Remlof, resp. in 1907 en '16.

Uit 't Fransch werd vertaald: Het leven der bijen door Materlinck. Uit 't Engelsch: Handleiding bij de moderne Bijenteelt door T.W. Cowan. - Avonturen in 't Bijenleven door Frank Stevens. - Het verhaal van de Honigbij door Tickner Edwardes. - Bijenwas voorheen en thans door T.W. Cowan.

In 't jaar 1907 verscheen voor 't eerst: “De Praktische Imker", 't Maandschrift van den heer H.A.Beil, dat heel wat heeft medegewerkt om de Bijenteelt te bevorderen en dat zich tot heden door goede en slechte jaren heen steeds heeft gehandhaafd.

De heer J. Pannekoek schreef eenige jaren artikels over bijenteelt in 't Nieuws v. d. Dag en de heer T.C. Hootsen was 12 jaar mede-redacteur van de Veldbode (uitg. J. Nijpels, Maastricht) waarin hij bijna uitsluitend over bijenteelt schreef. Ook in andere bladen werd steeds meer en meer geschreven.

De Ver. heeft eenige jaren een jaarboekje uitgegeven, dat steeds zeer welkom is geweest.
Voegt men bij dit alles de bijna 25 jaargangen van ons Maandschrift, dan kan men zeggen, dat er tijdens het bestaan der Ver. een uitgebreide litteratuur is verschenen, welke een uiting is geweest van veel belangstelling en krachtig leven.

De imkers bleven vasthouden aan den vasten bouw. Daarom wilde men propaganda maken voor den mobielbouw en werden in 1900 Modelstallen opgericht. De eigenaars van zulke stallen moesten minstens een paar kasten met bijen hebben en ontvingen subsidie van de Vereeniging, wanneer ze aan 't Reglement voldeden en de stallen beschikbaar stelden voor openbare lessen of excursies. Die modelstallen voldeden niet. Sommige werden bijna nooit bezocht, andere waren alles behalve “model" enz. En zoo werd deze dure en nuttelooze instelling in 1907 opgeheven. Men kreeg nu dadelijk leerstallen ook met subsidie van de Ver. Deze moesten gebruikt worden bij cursussen en practische lessen. Feitelijk had men de modestallen behouden, doch den naam slechts veranderd. Geen wonder, dat ook deze niet voldeden en in 1910 werden opgedoekt. Alleen de leerstal te Bennekom, welke gebruikt werd bij 't afnemen van 't examen bijenteelt, bleef nog tot 1917 bestaan.

Na de opheffing der leerstallen zijn de waarnemingsstations opgericht. De heer van Os begon hiermede vrijwillig voor 't eerst in 1909 en gaf den eersten staat zijner observatie in 't Julinummer.

Thans hebben we 6 stations, waarvan Breda en Schoorl niet meer inzenden. Men wil met de waarnemingen meer studie maken van het honing-gewin, de ontwikkeling van bijenvolken, de drachtplanten in den loop van 't jaar en in verband met verschillende klimatologische invloeden.

* * *

De Ver. heeft zooveel mogelijk tentoonstellingen gesteund. Reeds in 1899 werd te Maastricht en in 1900 in Boxtel een Nationale Bijenteelttentoonst. gehouden, waaraan tal van onze imkers nog aangename herinneringen hebben. Er ging van die tentoonst. kracht uit. In 1902 hield men te 's-Hertogenbosch een Internationaal Congres waarvan de prae-adviezen en de verslagen in druk zijn verschenen en welke veel leerzaams en merkwaardigs bevatten. In onze bibliotheek (Afd. VII) zijn deze te vinden. Aan genoemd Congres was een Internationale tentoonst. verbonden, welke niet zoo belangrijk was als de nationale te Boxtel.

Later werden meerdere kleine tentoonst. gehouden, welke meer den honingverkoop op 't oog hadden, dan de bevordering der bijenteelt in 't algemeen. De groote bijenteelttentoonst. met een meer algemeen karakter kon men tal van jaren vinden op de groote Landbouwtentoonstellingen. Nu eens werden ze goed verzorgd, zooals b.v. te Utrecht, doch meestal werd de bijenteelt stiefmoederlijk behandeld, wat b.v. goed uitkwam op de Land-bouwtentoonst. der Holl. Maatsch. v. L. op 't Malieveld in 1907 te 's-Gravenhage, waar men de bijenteelt in een afgelegen tent kon vinden. De bijenteelttentoonst. op de Internationale tentoonst te 's-Gravenhage in 1913 was groots opgezet, doch had groote fouten en tekortkomingen bij een gebrekkige uitvoering. Zoo heeft men in verschillende opzichten op dat gebied met schade en schande geleerd.

De internationale bijenteelttentoonst. in 1919 te Amsterdam in Artis gehouden slaagde best. De Nationale te Boxtel in 1920 was de beste, welke nog ooit in ons land is geweest. Het was jammer, dat er uit andere provincies vooral uit 't midden en 't Noorden van 't land niet veel meer imkers zijn geweest. Er was veel te zien en te leeren. Op geen enkele tentoonst, was 't biologisch gedeelte ('t leven der bijen) zoo goed verzorgd, uitgebreid en aanschouwelijk gemaakt.

Veel zorg heeft de afzet van honing en was gebaard. Al kort na de oprichting was men van meening, dat er propaganda voor den honig moest gemaakt worden. Een Duitsche brochure van J. Denier, (zie bibliotheek Afd. V) werd vertaald en later (1901) schreef men een prijsvraag uit. Een der zes ingekomen antwoorden werd omgewerkt en een brochure verscheen onder den titel: “Over den natuurlijken bijenhonig". Deze is bij duizenden verspreid. Het honingverbruik is wel toegenomen, doch de honinghandel heeft tijdens de Ver. nooit gebloeid. Alleen in 1917 en '18 toen er tijdens die oorlogsjaren geen buitenlandsche honig werd aangevoerd en er veel voor gebruik noodig was.

In 1911 werd een Honigcommissie benoemd, welke het “honigvraagstuk" heeft bestudeerd en in 1912 een verslag uitbracht, dat opgenomen is in 't Maandschrift van dat jaar. De commissie raadde aan een Federatie of Handelskamer te stichten en toen de laatste in 1913 was opgericht, trad de eerste af. De statuten der Handelskamer waren schitterend en beloofden veel, b.v. het bevorderen van den handel in zuivere inlandsche producten, het controleeren van de echtheid en bereiding der producten, het verstrekken van een echtheidsmerk, het bestrijden van knoeierij, het maken van reclame, de aankoop van gereedschappen en materialen. Wat is er van die mooie plannen geworden! Evenveel als van een groote zeepbel die vol schitterende kleuren uit de pijp komt, doch dadelijk daalt om op den grond uiteen te spatten.

Toen kwam er een inlichting sdienst in 1917. De afdeelingen maakten de geboden en gemaakte prijzen van honig en was aan den inlichtingsdienst bekend en deze zond driemaal per week een staat met de verzamelde gegevens naar de afdeelingen. De handelaren werkten dit tegen, door bij bieden en koopen te verbieden de prijzen bekend te maken. Zoo werd ook deze dienst lamgeslagen. Toch was deze instelling niet nutteloos geweest, want uit haar kwam voort afd. Handel, welke oorspronkelijk zou zorgen om voor den afzet der producten koopers te zoeken voor de partijen honing en was, welke imkers, afdeelingen en zeemerijen aan haar opgaven en waarvoor zij 5 pCt. van de verkoopsom zou ontvangen.

Na enkele jaren is gebleken, dat Afd. Handel niet aan haar taak kon voldoen en het “honingvraagstuk" niet heeft kunnen oplossen.

Afd. Handel zet tegenwoordig zelf wel honing om, doch dat beteekent niet veel. Zij kan den handel niet leiden en opheffen uit zijn kwijnenden toestand. Om als instelling te kunnen blijven bestaan heeft ze zich ook toegelegd op den verkoop van bijenwoningen, imkersbenoodigdheden enz. en van veel belang is het steeds geweest, dat de handelaren zich naar haar prijs-noteeringen hebben moeten richten Hoe dat alles is beoordeeld heeft men in de laatste jaarg. van 't Maandschrift kunnen lezen. We moeten echter niet vergeten, dat Afd. Handel het laatste „product" is van jarenlange reeksen besprekingen van beproeven en teleurstellingen. Afd. Handel heeft dus historische beteskenis gekregen voor de Ver. Daarom gaat het niet aan haar met een pennestreek weg te vagen, zooals sommigen willen. Bij vasten wil, samenwerking en volharding is deze instelling te verbeteren en kan zij als honingcentrale of anderszins verder groeien en ontwikkelen, zoodat de oplossing van het moeilijke vraagstuk zoo niet geheel opgelost, dan toch zeer nabij is gekomen,

Eindelijk moeten we nog wijzen op een instelling de Afd. Verzekering, waarbij de leden hun stal en bijenvolken kunnen verzekeren tegen schade bij brand, vervoer en overstrooming en diefstal.

* * *

Wanneer we na een tijdperk van 25 jaren een oogenblik rusten aan die groote „mijlpaal" en terugzien op den levensweg der Vereeniging, dan brengen we hier onze hulde aan al de werkers, die met toewijding en volharding, met opoffering van tijd en kracht hebben gearbeid aan het heil en den bloei der Vereeniging. Vooral de voorzitters hebben een zware taak gehad, te meer daar ze de leiding hadden van zoo uiteenloopende groepen van menschen, met verschillende inzichten en belangen, wanneer ze bloot stonden aan de kritiek, welke in onze Ver. vaak fel is geweest.

De eerste Voorzitter de heer Dinger, trad af in 1901 en werd als eerelid benoemd. De heer baron de Grancy trad af in 1913 en werd eveneens eerelid. Zijn opvolger de heer Jhr. De Jong van Besk en Donk werd in 1916 opgevolgd door den heer Wigman, die door 't nieuwe Hoofdbestuur op 29 Sept. j.l. opnieuw als Voorzitter werd gekozen. Van de oprichting tot 1913 was hij Secretaris. Vooral in 't begin hield hij belangeloos lezingen en richtte in Gelderland meerdere onderafdeelingen op. Hij heeft bijna al de 25 jaren de Ver. gediend, heeft haar geschiedenis mede beleefd, haar lief en leed, haar moeiten en strijd medegemaakt. Eerlijk, practisch van aanleg, doorzettend toegerust met een helder verstand een juisten blik en een vasten wil heeft hij als Voorzitter de Hoofdbestuursverg en de Alg. Verg. met vaste hand kloek geleid en bijeengehouden wat dreigde uiteen te spatten. Een krachtige persoonlijkheid, die grooten invloed heeft uit geoefend op den gang van zaken.

Het Bijenhuis der Vereeniging te Wageningen.

Toen in 1909 de eerste suiker aan de leden moest geleverd worden was er dadelijk geen geld om te koopen en niemand wilde voorschieten. De heer Wigman durfde de zaak aan en stortte ’t kapitaal, tot de leden betaald hadden. Bij zijn optreden als Voorzitter vond hij een belangrijke schuld, welke hij als goed financier langzamerhand wist af te lossen. Door zijn krachtig optreden werd 't “Bijenhuis" gekocht met 't doel daar onder te brengen:

1o. De bibliotheek der Ver. (welke door haar groote uitbreiding niet langer een plaats bij den leeraar kon vinden).
2o. Het Secretariaat der Vereeniging.
3o. Afdeeling Handel.
4o. De suikerlevering. (In den eersten tijd had in 't Bijenhuis ook 't denatureeren plaats, wat later daar niet meer kon gebeuren).
5o. De Hoofdbestuursvergadering, en
6o. 't Examen.

Ook heeft de heer Wigman sterk geijverd om 't bijenteeltonderwijs op de zelfde leest geschoeid te krijgen als 't land- en tuinbouwonderwijs. De Regeering is daartoe overgegaan en de onderwijzers krijgen voor bijenteelt dezelfde vergoeding.

De taak der Redacteurs is dikwijls niet aangenaam geweest, wat we hierboven reeds hebben aangegeven.

Tal van Hoofdbestuursleden hebben voor en na de Vereeniging met hun beste krachten gediend. Velen der oprichters en H.B. leden zijn overleden. “De oude garde" heeft ons gedeeltelijk verlaten, een nieuwe neemt voor en na haar plaatsen in. De laatste, die ons ontviel in dit jaar, was de heer Kelting, de nestor der Nederlandsche imkers. Op de laatste Algem. Verg. is hij herdacht en gehuldigd, als mensch, imker en strijder voor de bijenteelt. Ik dacht toen, “waarom is die man niet jaren tevoren benoemd als lid van verdienste der Ver.!" Dit kon volgens art. 8 der statuten.

Er is in de Ver. veel strijd geweest niet alleen omdat de felle elementen tegen elkander opbotsten, of omdat eigenbelang of provincialisme zich wilden doen gelden, maar ook omdat men nooit den honing- en washandel heeft kunnen concentreeren, of in vaste banen heeft kunnen leiden.

Het is voor de Ver. een zware taak geweest om de bijenteelt te bevorderen. Was die bijenteelt een vast en zeker bedrijf geweest voor uitbreiding vatbaar, en was 't mogelijk geweest geregeld elk jaar meer geregelde hoeveelheden honig aan de markt te brengen, dan was haar taak makkelijker en dankbaarder geweest. De bijenteelt kan bij alle inspanning ook in de toekomst nooit een hoofdbedrijf worden door ons sterk wisselend klimaat.

Had de Regeering vanaf 1909 elk jaar niet ingegrepen en accijnsvrije suiker verstrekt, zoo zouden er weinig imkers en bijenvolken in ons land zijn overgebleven.

Laten we dus de Ver. en haar arbeid beoordeelen naar de toestanden die ons land met zijn eigenaardig klimaat heeft. Wanneer ik me voorstel, hoe de toestand vóór 't oprichten der Ver. was, dan kunnen we thans verzekeren, dat er in die kwarteeuw van haar bestaan bij allen strijd veel is bereikt. De bijenteelt heeft een heel andere positie ingenomen. De Regeering ziet zeer terecht in, dat 't bedrijf onmisbaar is, omdat de bijen een belangrijke rol spelen bij de bestuiving van veel cultuurgewassen. Daarom heeft zij twee Rijks-bijenteeltconsulenten aangesteld, die de imkers moeten steunen en onderwijzen en 't bedrijf vooruit moeten brengen. Steeds wordt er meer zorg aan 't onderwijs besteed. Tevens wordt er naar middelen gezocht om den afzet van bijenvolken in 't buitenland te bevorderen.

In den laatsten tijd begint men al meer in te zien, dat de Bijenteelt een middel is voor “natuursport", of liever voor ontspanning en natuurstudie en dus kan medewerken aan de verstandelijke en zedelijke verheffing van ons volk.

Onze Vereeniging wacht nog een moeilijke, maar schoone taak. Vele vragen moeten nog opgelost en nieuwe banen gezocht worden. In de eerste plaats komt het honingvraagstuk, dat niet langer kan wachten.

De Ver. is na een moeilijken strijd gereorganiseerd, een nieuw Hoofdbestuur is gekozen en reeds geïnstalleerd, mannen bezield met liefde voor de bijenteelt. Een nieuwe periode is ingeluid. Een nieuwe morgen is aangebroken. Laten we vertrouwen stellen in de leidsmannen, die we hebben gekozen. Laten we voorzichtig zijn in onze kritiek, met kracht werken om nieuw leven te wekken in de afdeelingen, en door samenwerking arbeiden aan de Vereeniging tot bevordering der bijenteelt.

T.C. HOOTSEN.