Gedachten bij het Jubileum onzer Vereeniging.


Eén der voornaamste bijzonderheden van onze Vereeniging voor Bijenteelt is, dat ze zich uitstrekt over heel het land. Jammer, dat in het voorgaande jaar een scheiding ontstond tusschen Noord en Zuid. Ik verneem, dat die scheiding weer bezig is te verdwijnen. Dat zou mij zeer verheugen. Mij vooral, omdat ik, geboren in 't Noorden en daar echt voor voelende, tien jaren van mijn leven in 't Zuiden, in Limburg, doorbracht. Dat verblijf behoort tot mijn aangenaamste herinneringen. Hoe aardig was het op de algemeene vergaderingen weer de oude vrienden terug te zien. De begroeting was steeds hartelijk en spontaan.

Nu onze Vereeniging 25 jaren bestaat en dat bestaan in '23 op de algemeene Vergadering zal worden herdacht, zou 't prachtig wezen, als 't Zuiden dan weer opging naar Utrecht. Het Noorden en Zuiden vereenigt zich zoo goed op bijenteeltgebied, we denken nog aan de verhalen van ons medebestuurslid Schaafsma, die met zijn bijen een voorjaar doormaakte in de Kersenboomgaarden van Eijsden.

Jammer genoeg heeft er in de vijfentwintig jaren van ons bestaan als Vereeniging, welk Jubileum we thans herdenken, veel misverstand geheerscht. Bij de scheiding, die ik zooeven noemde, culmineerde dat misverstand. De terugkeer wijst op iets anders: op betere tijden, wij kunnen elkander niet missen, wij willen elkander ook niet missen.
Nu de 25 jaren achter den rug zijn, moge een nieuwe geest ingang vinden. De vertegenwoordigers der stroomingen zijn nu gekozen in 't H.B. Dat begon prachtig eens te zijn, door onzen Voorzitter met algemeene stemmen opnieuw het Voorzitterschap aan te bieden.
Deze eensgezindheid moge een nieuwen tijd inluiden. Een tijd van samenwerking.

Wij kunnen, en wij willen niet allen onzen zin doordrijven. Wij hebben steeds allen het goede gewild, maar staarden soms in tegenovergestelde richting. Wij passeerden ook een moeilijken tijd. De eindperiode der vijfentwintig jaren van ons Vereenigingsleven was een kritieke. Nog is er veel tegenwind en tegenstroom, de crisis over de heele wereld werkt ook ons tegen.

Aanvankelijk zijn we er door gekomen, en kunnen we met dankbaarheid terugzien op de vijfentwintig jaren, die ons scheiden van de oprichting. In die jaren werd ook de grondslag gelegd van eenige bezitting, waarop we thans met trots terugzien: er zijn niet veel vereenigingen met bezitting. Nu we van de periode der eerste vijfentwintig jaren scheiden, doen we dat zonder veel vertoon, eenvoudig met een Jubileum-nummer van ons Maandschrift, dat - de lezer zal 't begrijpen - mij bezonder lief is. Dit deel, - uiting van ons Vereenigingsleven -, moge in 't thans ingegane tijdperk zich verder ontplooien.
Zooals 't zich thans uit, zijn we er mede tevreden, wetende, dat we niet meer kunnen, we zijn er mede op onze financiëele grens en 't is juist in de voorbijgegane jaren onze kracht geweest, dat we onze financiëele veerkracht niet overschreden.

En nu pleit ik voor eensgezindheid, voor 't zich spannen op één groote zaak, zonder de rest te verwaarloozen: het trachten tot een goede regeling te komen van den verkoop onzer producten.
De voorbijgegane 25 jaren mogen thans die hechtheid aan onze vereeniging hebben aangebracht, dat deze stevig genoeg is om iets te doen, wat we tot nog toe niet aandurfden. Daarvoor is 't echter noodzakelijk, dat we den wil hebben eensgezind te zijn.

H. STIENSTRA.