De Bijenteelt als middel tot ontspanning en vorming.

We leven snel bij groote ontplooiing van krachten op allerlei terrein, bij schokkende wereldgebeurtenissen, bij onstuimige geestelijke stroomingen en ingrijpende veranderingen in toestanden en verhoudingen.
De centrale kracht van personen en maatschappij neemt af, men worstelt en zoekt naar evenwicht, naar concentratie en versterking van wilskracht. Bij de groote ontwikkeling van het verstand zoekt men thans meer naar een ontplooiing der ethische krachten bij 't bouwen of verdieping van een levens-, een wereldbeschouwing, waarbij men de verschrikkelijke macht van 't materiëele zoekt te beperken.

Een geweldige strijd om 't bestaan. Een der gevaren van dien strijd is 't gebruik van prikkels in alle standen en op verschillende leeftijden, nicotine, morphine, alkohol, bioscoop enz. Zelfs de jeugd grijpt er naar en vindt het in snoepen, rooken en prikkelende lectuur. Ten slotte is elke stimulans een oproepen en verbruiken der onmisbare reservekrachten; hij is als 't ware “de onbarmhartige zweep op den rug van 't afgebeulde paard."
Bij 't specialiseeren van den arbeid in den eentonigen tredmolen der dagelijksche bezigheden, met al de beslommeringen, bij de vermoeidheid van den intellectueelen arbeid vragen duizenden naar ontspanning. Deze moet vrij zijn van de wereld der uitwendige prikkels, moet geestelijke opfrissching brengen, zoodat we de dingen, personen en toestanden weer blij bezien en in onze ziel de bronnen van energie weer krachtig gaan werken.

Er zijn meerdere middelen om dit alles te bereiken en in de eerste plaats denken we hierbij aan de natuurstudie, niet in de studeercel, maar te midden der levende, vrije natuur. Hier brengt ons ook de Bijenteelt.
Het leven der bijen is een der schoonste bladzijden uit dat groote en schoone boek der natuur. Wie van dat leven leest, zal die wonderen willen zien en beleven in de werkelijkheid. Dat gaat niet plotseling, doch geleidelijk; de natuur ontsluit haar schatkameren niet dan bij volhardenden arbeid. Eerst dan leert men de schoonheden waardeeren en beseft men de wetten en geheimen van 't bijenvolk, na eeuwenlangen arbeid ontraadseld.
Dan wordt al de moeite duizendvoudig beloond, wordt men opgebouwd en verfrischt, wanneer die scheppingsdrang, die schoonheid en wijsheid in de natuur zich aan ons openbaren, zooals de symboliek, de poëzie en de verrassingen uit 't sprookje tot ons komen. Wij krijgen oog voor de wijsheid en Majesteit van den grooten Bouwmeester der natuur.

De studie van 't leven der bijen en de beoefening der bijenteelt leeren ons de moeilijke kunst om op te merken en waar te nemen, om door te dringen tot 't wezen der dingen.
De bijenteelt werkt ook vormend. De bijen geven ons een voorbeeld van samenwerking, zooals nergens elders in de natuur wordt aangetroffen. Elke bij geeft al haar krachten aan de gemeenschap en offert zich daarvoor op. Haar liefde voor kroost en koningin is groot. Haar arbeidzaamheid, die spreekwoordelijk is, kan menig toeschouwer beschamen.

We zijn genoodzaakt om orde op ons werk te stellen, daar anders de resultaten der bijenteelt slecht zijn. In de bijenhuishouding heerscht steeds een voorbeeldelooze orde en geschiedt alles naar vaste wetten. Men leert ook met geduld het verloop van verschillende ontwikkelingen afwachten. De natuur haast zich niet. De weifelende en slappe imker, leert besluiten en doortasten, want is het gunstige oogenblik van handelen voorbij, dan keert 't niet weer en heeft hij zich schade berokkend.
Wie niet kalm en bedaard met de bijen omgaat, wordt door een prikje hiertoe wel aangemaand, totdat hij 't spoedig heeft geleerd, en zoo leeren de bijen ons zelfbeheersching.
Wie niet zindelijk is, behoeft geen bijen te houden, want dan heeft men geen succes. Bij de Egyptenaren was de bij 't heilige symbool van reinheid.

De bijen verkrijgen met veel moeite en arbeid haar voedsel, honig en stuifmeel, waarvan ze ook ten koste van veel tijd, geduld en levenskracht het was bereiden, om daarvan de raten met de cellen te bouwen, waartoe ze zoo min mogelijk gebruiken. Men ziet in de bijenhuishouding een groote besparing, die ons ook tot zuinigheid zal brengen. De bijen zijn practisch veel grooter economen dan de menschen met al hun geleerdheid. De bijenhouder, die “het kleine niet eert", zal steeds met schade werken.

Het gebeurt zoo dikwijls, dat door snelle en groote weersveranderingen de voorspoed in den bijenstal verandert in tegenspoed, zoodat ieder imker op tegenspoed moet rekenen, berusting zal leeren, en tevers moed houden bij zelfbetrouwen om bij juist oordeelen en tijdig handelen de nadeelen der ongunstige invloeden zoo klein mogelijk te maken.

Men bewondert bij de bijen de groote nauwkeurigheid, waarmede zij haar cellen en raten bouwen, en al haar werk verrichten. Dit zal ons nopen om zelf ook nauwkeurig te zijn, want alleen dan komt van de bijenteelt iets terecht. Vroeger was er een dwaze volksmeening en oordeelde men, dat de bijenteelt alleen van geluk afhing; menschen, die geen bijengeluk hadden, moesten er niet mee beginnen, doch men had niet opgemerkt, dat zulke menschen te weinig goede eigenschappen hadden om 't bedrijf op rationeele wijze te kunnen uitoefenen. Ze waren te onnauwkeurig bij hun arbeid, of lui, slordig, haastig, ongeduldig enz. We zijn zoo gaarne geneigd de noodzakelijke gevolgen van de som onzer fouten tegenspoed te noemen.

De bijen kunnnen ons dus heel wat leeren. Een Oostersche wijze heeft eens gezegd: “Ga tot de mier, gij luiaard, zie hare wegen en wordt wijs". Hij had evengoed de bij als voorbeeld kunnen nemen.
T.C. HOOTSEN.