De geest van den bijenkorf.

Wat een eigenaardig opschrift zal menigeen zeggen bij het zien ervan; ja en ik stem dit volkomen toe, toch weet ik er geen beteren naam voor.
Maeterlinck gebruikt ook dien term om aan te duiden, wat er alzoo in een bijenvolk omgaat, wat ze willen en wat niet. 't Is volkomen de studie waard om na te gaan, waarop het streven en leven van een bijenvolk gericht is. We zullen trachten in de volgende regelen dit eenigszins duidelijk te maken, in de hoop, dat er mogen zijn, die er hun voordeel mee kunnen doen, en anderzijds, dat het tot nader onderzoek moge voeren.

Voorop moeten we stellen, dat er geen regeerend individu is, al wordt de moederbij, die zorgt voor de voortteling, ook koningin genoemd, ze is het niet in dien geest zooals wij dit opvatten. Haar taak is eieren voort te brengen, evenals het de taak van de werkbijen is, om nectar te verzamelen, water en stuifmeel te halen, te bouwen enz, enz. en de taak van de darren om de koninginnen te bevruchten. Zoo heeft ieder z'n taak te vervullen om 't geheel in stand te houden.
Wie nu is er, die over die duizenden regeert, of zoo we in 't dagelijksche leven allicht zeggen de lakens uitdeelt. Dat nu zou ik willen noemen “de geest van den bijenkorf” of liever “de geest van het bijenvolk”.

Zoo spoedig in 't voorjaar de thermometer 9 à 10 graden Celsius warmte aangeeft, vliegen de bijen vroolijk rond, om zich te reinigen van haar kot, dat ze gedurende haar gevangenschap hebben moeten bewaren.
Doch dit is niet alles, ook zoeken ze al naar stuifmeel en gaan ze water halen voor 't verzorgen van 't broed. De zucht om voort te telen is reeds voorhanden en hierop is nu al haar streven gericht. Deze geest blijft, tot het zwermen begint, om dan plaats te maken voor een geest van verdeeling.
Een enkele maal, en dan nog lang niet bij al de volken van één stand, wil 't wel eens gebeuren, dat de geest van vermeerdering plaats maakt voor de geest van verzamelen, b.v. bij een sterk gewin, maar dit gebeurt zeldzaam. Is deze voorhanden (de geest van verdeeling) dan is 't voor den imker moeilijk dit te keeren.

Vooral de imker, die in den zomer zijn honig moet oogsten, ziet met leede oogen dezen toestand. Want al zegt Oonk in zijn waarnemingen, dat een volk, hetwelk zwermlust heeft, evenveel verzamelt als een volk zonder zwermlust, heeft de ervaring mij geleerd, en velen met mij, dat een volk, hetwelk zich voorbereidt tot zwermen, niet meer verzamelt, wat het verzamelen kon. Daarom is 't van 't grootste belang om den geest van verdeeling om te zetten in een geest van verzamelen. "Dat kan nooit", hoor ik al zeggen; ja, toch wel; en zelfs zeer gemakkelijk; maar nu moet men zooveel van 't leven van de bijen weten, dat we kunnen zeggen in welken toestand de volken zwermen en in welken toestand niet.

Hiervoor is noodig een gestadige studie en nauwlettend opmerken. Het hoogtepunt van den geest van verdeeling is, nadat de eerste zwerm, oude koningin, er af is en de tweede en derde, ja soms nog meer komen moeten, terwijl het hoogtepunt van verzamelen, bouwen enz. gevonden wordt in een zwerm in een ledige woning. Denk nu eens even na; in eerstgenoemde is alles voorhanden, in laatstgenoemde niets; het broed is het leven van een volk; neemt men het weg en de geest wordt geheel gewijzigd, zwermlust verdwijnt, werklust ontwaakt. Drie dagen in dezen toestand en de zwermlust is gedempt.

Geeft men nu zoo'n volk weer broed enz., dan komt de geest van zwermlust niet dadelijk weer te voorschijn. Tot hiertoe heb ik nog maar 2 geestesstroomingen behandeld, er zijn er nog meer. De geest van broed aanzetten heeft den geheelen zomer den boventoon en vandaar in 't algemeen de geringe honigoogst. Nu is 't opmerkelijk, dat 't eene volk sterk broedt en een ander minder sterk. Waarom? Hiervoor zijn verschillende veronderstellingen, vooreerst de koningin als oorzaak, ten tweede de drachtsomstandigheden, 3e de soort enz.

Wat 't eerste betreft is de koningin geheel afhankelijk van de bijen; voederen deze haar veel, dan legt ze veel eieren en ontvangt ze weinig voedsel, dan legt ze weinig of houdt op. In 't tweede geval zijn de bijen afhankelijk van den nectar dien ze kunnen vinden; is er een matig gewin, dan wordt de koningin zoo vol gestopt met voer als 't kan en legt ze het maximum aantal eieren; weinig gewin geeft een geringe hoeveelheid en een zeer rijk gewin hetzelfde.
In 't eerste geval is er niet die energie, die moed, of zoo men 't noemt die geestdrift, terwijl in 't tweede de bijen alles zetten op 't verzamelen en de koningin verwaarloozen, d.w.z. de bijen hebben zooveel werk om te bouwen, nectar opbergen enz., dat er weinig tijd overblijft om voedsel voor de koningin te bereiden. Dit is juist goed ook, want zij zou voor de eieren geen voldoende ledige cellen vinden, daar de bijen alle cellen als 't ware volstoppen. Duurt zoo'n periode eenigen tijd, dan krijgt men zware volken, die later volkarm worden. 't Is goed in zulke tijden ledige uitgebouwde ramen, desnoods kunstraten in 't broednest te geven.

Wat nu de geest van 't broeden betreft, deze wordt in den nazomer minder; ook verdwijnt dan de zwermlust; vandaar heeft de imker in de heistreken veel gemakkelijker een voorraad honig geoogst dan in de kleistreken. Zoo spoedig de heide een tamelijke dracht oplevert, neemt de verzameldrift de overhand; houdt het weer zich eenigen tijd goed, zoo is 't verbazend, zooveel ze in betrekkelijk korten tijd kunnen verzamelen, al hun energie is op verzamelen gericht.
Evenals bij onze huisdieren en ook onder menschen, komen ook bij de bijen verschillende geestestoestanden voor, b.v. men heeft volken die uitmunten door honighalen, terwijl andere zich uitsluitend op broeden toeleggen; weer andere zijn steeklustig. Komt men in haar nabijheid, zoo wordt men aangevallen; ook zijn er die lui zijn, die gaarne rooven enz. enz.

In de meeste gevallen schuilen deze eigenschappen in de koningin; zij toch is de moeder van 't geheele volk en ook zij is aan de erfelijkheidswetten onderworpen. Van 't grootste belang voor iederen imker is 't om koninginnen, waarvan de nakomelingschap niet aan redelijke eischen voldoet, zoo spoedig mogelijk door andere te vervangen, die een anderen geest in den bijenkorf brengen. Door selectie kunnen we veel bereiken. Daarom roep ik iederen imker toe: kweek zooveel mogelijk koninginnen van uwe beste volken.
R. TUKKER.