Practische ervaringen in 1922.

In no. 32 van 't Maandschrift voor Bijenteelt wordt door v. R. een beschouwing gehouden over Bijenstaat of Bijenvolk, waaruit tenslotte geconcludeerd wordt, dat feitelijk deze naam ten onrechte als zoodanig wordt aangeduid en wel op grond, dat van de drie factoren, die aanwezig moeten zijn om de voortplantingseenheid te vormen, niet één gemist kan worden om een volk in stand te doen houden.
Een imker, met eenige ervaring, kan deze redeneering dan ook ten volle beamen.

Voor imkers, met weinig, of bijna geheel geen practische of theoretische kennis (beginnelingen) zou 'k gaarne onderstaande ter verduidelijking van deze stelling zien geplaatst, waaruit zal blijken hoe spoedig een bijenvolk (?) te loor gaat als één der factoren ontbreekt (koningen, darren, werkbijen).
Vooraf zij opgemerkt, dat ieder imker, hoe goed ook onderlegd, telkens fouten maakt. Vooral bij den lossen bouw. Hebben we 't vorig jaar een methode met succes toegepast, een volgend jaar bij gelijke behandeling, leden we hiermede een leelijk fiasco.

Een mijner kasten, waarbij ik de z.g.n. omhangmethode toepaste en op 22 Juli 1922 een nazwerm afkwam (de voorzwerm was reeds eenige dagen daarvoor weer opgeslagen), stond er bij 't nazien prachtig voor. De broedkamer bevatte flink broed, honing en stuifmeel, terwijl de bovenbak (nu honingkamer) gescheiden door den rooster nog uitloopend broed bevatte, omringd door ruimen voorraad honing. Deze nazwerm ging er weer op, nadat ik den bovenbak op zij gezet had, de jonge moer werd er uitgepikt en ik zette de honingkamer weder op den rooster. Vooraf waren in de broedkamer alle moercellen op één na weggesneden.

Ziezoo, dacht ik, nu zal 't zaakje wel weer in orde komen. Zooals gewoonlijk en de kast zal 't zwermen nu wel laten overgaan. Helaas, 't zou anders uitkomen! Op 5 Sept. bij opening van de honingkamer (vroeger broedkamer) werd ik onaangenaam verrast, zoodra de kleedjes waren opgelicht door 't uitvliegen van een groot aantal darren. Eerst dacht 'k, dat dit nog mannetjes van 't oude broed waren, die natuurlijk geen anderen weg hadden kunnen nemen, doordat ze niet door den rooster kunnen, maar al spoedig bleek mij bij 't nazien der ramen, dat 't grootste gedeelte van een gevormd broednest open darrenbroed bevatte, waaruit bleek, dat 't zaakje niet pluis was.

Broed in een honingkamer. Hier moest een onbevruchte moer of een eierleggende werkbij aanwezig zijn. Niettegenstaande zorgvuldig nazien kon 'k deze niet vinden, tevens is het onbegonnen werk om een eierleggende werkbij op te zoeken. Nieuwsgierig hoe 't er “onder” (het feitelijke broednest) uit zou zien, zette ik de honingkamer met zijn noodlottigen inhoud aan den kant en ging er toe over om de broedkamer te verkennen.

Tot mijn verbazing was deze nagenoeg geheel leeg, geen broed, geen eitjes, geen honing, alleen wat stuifmeel en een paar onvolkomen, buikvormige gesloten moercellen. De rest was alles naar boven gehaald. Op goed geluk af stortte ik den geheelen inhoud van de honingkamer voor de vliegplaats en liet het heele zaakje onderin loopen in de vage hoop dat een der gesloten moercellen (?) nog wat zou kunnen bevatten (een zeer geringe kans omdat er bijna geen bijen op die ramen liepen).

Toen 8 dagen gewacht en de kast met een vriend-imker onder handen genomen. De moerdoppen bevatten slechts een “harsachtige” massa, terwijl weder een broednest gevormd was, zoo onregelmatig en verschillend, dat we daaruit al reeds de legster leerden kennen. Soms 3 à 4 in een cel. Het besluit kon thans zonder aarzeling worden genomen, opruimen het heele zaakje, de bijen wilde ik echter graag behouden, tenminste als de eierlegster daar zich niet onder bevond.

Zeer toevallig, toen ik de ramen er een voor een uit nam om deze af te vegen en daarom wat berookte, (waarbij de daarop bevindende bijen en darren, zooals we wel weten, meestal den kop in de cellen steken), zag ik, dat een bij inplaats van haar kop, 't achterlijf in de cellen drukte. Deze bij “den kraag” te nemen en dood te drukken, was 't werk van een oogènblik. Deze cel bevatte ook 3 à 4 eitjes, de naastliggende eveneens.

Gelukkig konden we toen voortgaan met 't afvegen der ramen. De darren werden door de naburige bijen verjaagd, terwijl de bijen zich daarbij “inbedelden”. Eén kast heb ik hierdoor verloren, doch weer wat meer geleerd en wel dit: 'k Snij niet meer alle moerdoppen op één na weg, doch houd er een paar voor reserve. 'k Waag desnoods nog een nazwerm, d.i. tenminste voordeeliger dan een moerloos volk in September!
V.