1. Een belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan bij de nieuwere bedrijfswijze der bijenteelt.

In 't algemeen kan men zeggen, dat evenals bij alle bedrijven de practijk wordt gesteund door de theorie. De wetenschappelijke bijenteelt wordt gedragen door de ontdekkingen omtrent het leven der bijen.
Dit komt b.v. zeer sterk uit door de ontdekkingen van Jan Swammerdam omtrent het wezen der bijenkoningin en het wezen der eitjes. Daarmede begon een geheel nieuwe periode in de bedrijfswijze en was 't o.a. mogelijk op wetenschappelijke wijze kunstzwermen en afleggers te maken.

De belangrijke ontdekking welke we thans bedoelen, is in Amerika gevonden en toegepast, en is het uitgangspunt, of liever de basis geworden voor:
l. het maken van broedafleggers, een nieuwere kunstmatige vermeerdering van bijenvolken;
2. een nieuwe doelmatige koninginneteelt, zooals die reeds op vele plaatsen wordt beoefend.
Deze ontdekking van den nieuweren tijd is de volgende: "Koninginnecellen met eitjes of larven uit een normaal volk, worden in elk ander normaal volk verder verpleegd, (ook al heeft dit laatstgenoemde volk zelf nog geen ingelegde kon.cellen), wanneer ze daar in een ruimte worden gehangen, door een koninginnerooster van de broedruimte gescheiden".

Er werd mij eens door een imker gevraagd, of dit wel zoo merkwaardig is. Hij was van meening, dat men een bijenvolk, al is het wat achterlijk in de lente snel tot zwermen kan doen overgaan, wanneer men daarin overbrengt één of meer koninginnecellen met eitjes of larven, genomen uit een vroegrijp volk. Dit is geenszins het geval. Ieder bijenhouder weet, dat het aanzetten en inleggen van koninginnecellen eerst gebeurt, na een regelmatige ontwikkeling van 't broednest, 't leger voedsterbijen, haalbijen, van 't geheele bijenvolk, in al zijn levensuitingen. Wanneer men nu in een onvoldoend ontwikkeld volk één of meer kon.cellen met eitjes of larven inhangt, zoo kan men dat volk daarmede niet “bedriegen” en overhalen tot zwermen. Dat volk moet met zijn broednest nog enkele stadiums van ontwikkeling doormaken en het zal de ingehangen kon.cellen afbijten.

Hoe is 't dan mogelijk dat hetzelfde volk, die cellen met eitjes of larven wel aanneemt en verder verpleegt, wanneer daar de koningin door een rooster verhinderd is in de ruimte te komen, waarin genoemde cellen hangen? We moeten trachten, hiervoor een bevredigende oplossing te vinden, berustende op de kennis van 't leven der bijen. Schijnbaar wordt hier een levenswet uitgeschakeld.
Het gebeurt in de natuur meer, dat een plant, een dier, een mensch door verschillende oorzaken, aftakelt, uitgeleefd raakt en er betrekkelijk plotseling een herleving komt, in 't algemeen een streven naar instandhouding der soort. Daarbij worden dan schijnbaar de wetten der ontwikkeling tijdelijk uitgeschakeld door een veel dieper gelegen en overheerschende wet. Zoo doet zich in 't bijenleven ook wel eens een dergelijk geval voor, waarbij een bijenvolk, dat langzaam ten ondergaat, weer het middel vindt om te herleven, om zijn bestaan te verzekeren, tijdelijk afwijkende van een gewone levenswet. Dit gebeurt bij "de stille verjeugdiging" van een bijenvolk, wat vele imkers wel eens hebben beleefd.

Een volk heeft een koningin, die te oud wordt en steeds minder bevruchte eitjes afzet en dus "darbroedig" wordt. Dit beteekent de ondergang van 't geheele volk in betrekkelijk korten tijd. De bijen beseffen dat en zetten op geschikte eitjes een of meer koninginnecellen aan. De meeste imkers zouden dan denken, dat de zwermplannen van zoo'n volk zeer gevorderd waren. De bijen zullen echter, in afwijking van de gewone ontwikkelingswet, niet zwermen.
Wanneer de kon.cellen genoeg zijn ontwikkeld, wordt de oude koningin gedood, of uit de woning gedreven. Het volk krijgt een jonge koningin, het is verjeugdigd, buiten 't proces van 't zwermen om.

We hebben hier een geval, dat kon.cellen worden gebouwd en verpleegd, zonder dat het volk de noodige ontwikkelingsstadiums heeft doorloopen.
Dit verplegen der kon.cellen met eitjes en larven gebeurt in een ruimte, welke de bijen op natuurlijke wijze, met een klein leger bijen afsluiten van de ruimte waarin de oude koningin leeft. Die ruimte met kon.cellen staat dus feitelijk buiten de gewone, de eigenlijke harmonische "arbeidssfeer" van 't bijenvolk en is er als 't ware aangeschakeld.

En zelfde toestand krijgt men, kunstmatig, wanneer men b.v. in een Simplex-kast op de broedruimte van een volk een rooster legt en daarboven een of meer raten brengt, waarop cellen zijn met eitjes of larven, welke dan worden uitgebouwd en verzorgd. Dit is een belangrijke ontdekking.
(2. Het maken van een broedaflegger, september 1923)