Vitaminen en honing.

Na het lezen van het stukje van v. R. over het gebruik van honing aan het kinderhuis te Weezen (Zwitserland), zie vorig nummer van dit Maandblad, viel het mij op, dat men de gunstige resultaten van honingvoeding ook al begint toe te schrijven aan de vitaminen.

De vitaminen zijn tot nog toe vrij wel onbekende stoffen, heel gaarne is men genegen om hieraan wonderen toe te schrijven. Om verdere overdrijving in deze richting te voorkomen, volgen hier de resultaten van het onderzoek naar het vitaminengehalte van honing, door enkele Amerikaansche onderzoekers verricht.

R.A. Dutcher vond reeds in 1918, dat honing zoo weinig z.g.n. B.vitaminen bevat, dat deze te verwaarloozen zijn. Daar stuifmeel rijk is aan deze vitaminen is het zeer waarschijnlijk, dat de geringe hoeveelheid B.vitaminen in honing, afkomstig is van het stuifmeel.
H.K. Faber vond, dat het voedsel met 20 pCt. honing niet in staat was om marmotten, die aan scheurbuik leden te genezen, wat wijst op de afwezigheid van de vitaminen, die zoo gunstig op scheurbuik werken.
In 1920 vonden P.B. Hawk, C.A. Smith en O. Berghem, dat witte klaverhoning en gemengde pershoning aan ratten gevoederd, die een rantsoen kregen, waarin verder de z.g.n. B.vitaminen niet aanwezig waren, deze dieren in vijf weken slechts vijf gram in gewicht toegenomen waren, hetgeen wijst op eene kleine, doch te verwaarloozen hoeveelheid B.vitaminen.
Wanneer zij gemengden pershoning toevoegden aan een z.g.n. A. vitaminen arm rantsoen, zoo veroorzaakte dit geen groei. Voegden zij raathoning aan het bovengenoemd rantsoen toe, zoo zagen zij, dat de dieren in gewicht toenamen. Dit wijst dus op de aanwezigheid van de z.g.n. A. vitaminen in raathoning.

Hieruit blijkt dus, dat honing over 't algemeen arm is aan vitaminen. Niettegenstaande dit, is honing toch een uitstekend voedingsmiddel, dat veel meer gebruikt moest worden.
C.J. KOLE.