Groepsvorming.

I.

Al eenige jaren geleden bespraken wij het belang voor de imkerij in Nederland bij het vormen van groepen. Het was op zoo'n mooien zomermiddag, dat wij gezamenlijk het aan- en af vliegen der bijen gadesloegen, dat het werken en gonzen der ijverige diertjes ons deed mijmeren over samenwerking en organisatie. Toen één plotseling opstond en sprak: „Zou in onze vereeniging van bijenhouders geen organisatievorm kunnen worden gevonden, die de leden meer bij elkaar brengt, dan het thans geschiedt? Zou er geen middel zijn om de leden te organiseeren in belangengemeenschappen?”

Natuurlijk werd dit spoedig het onderwerp van ons gesprek en werden de voor- en nadeelen van den toen bestaanden organisatievorm aan alle kanten belicht. Toch domineerde in het geheele gesprek één meening, en wel, ontevredenheid met de werkwijze en resultaten van de bestaande organisatie. Wat deed onze vereeniging om de bijenteelt te bevorderen? Ja, vroeger was er een leeraar-propagandist. Hij trok het land door, onderwijzend en organiseerend, maar de sterkste drift tot organisatie, wist toch de regeering te brengen, door accijnsvrije suiker te verstrekken. Hierdoor werd onze vereeniging groot in aantal, maar kracht mochten wij en kunnen wij van suikerleden niet verwachten.

Maar verder! Deed de vereeniging iets voor betere en meer rendabele bedrijfswijze? Voor intensieve cultuur? En dan, wat werd er gedaan om het bedrijf loonend te maken. Nog steeds sukkelen onze imkers met hun producten. Hun honing moeten ze voor veel te lage prijzen van de hand doen, de was brengt eveneens veel te weinig op.
Het mag een allereerste vereischte van een vereeniging beschouwd worden om voor haar leden practische voordeelen te verwerven. Voor onze Vereeniging is dat in casu een afzetgebied voor de producten, waar redelijke prijzen kunnen worden bedongen. Zeker, onze vereeniging stichtte de afdeeling Handel met bovengenoemd doel. Indien er echter leden mogen geweest zijn, die verwacht hadden dat de afd. Handel dit doel zou bereiken, zullen zij thans wel voorgoed van de dwalingen huns weegs zijn teruggekomen.

Is er verder iets gedaan? Door de vereeniging niets!
Wel werd er pas te Amsterdam een honingmarkt geopend en werd hier de kiem gelegd voor een centraal afzetgebied. Het was niet onze organisatie, die daartoe het initiatief nam. En of dit centraal afzetgebied wel ooit een voordeel en belang der Nederlandsche imkers zal worden, ben ik nog zoo vrij te betwijfelen. Hierop echter hoop ik nog terug te komen, en hoop aan te toonen dat er een betere centrale mogelijk is, die meer in het belang zal werken van onze imkerij. Wie het initiatief nam tot het stichten van deze honingmarkt in Amsterdam, weet ik niet, maar zeker is, dat er geen overleg is gepleegd met de bestaande organisatie of ruggespraak gehouden met een voldoend aantal imkers. Was dit wel geschied, ik geloof, dat er dan wel geen honingmarkt zou zijn gehouden. Het mag weidsch klinken en een groot denkbeeld geven van de Nederlandsche imkerij, ik vermoed, dat de Nederlandsche imkers hun voldaanheid met de gestichte markt niet zullen hooren klinken in hun portemonnaie. Enfin, hierover later nog meer.

Wij bespraken dan de belangen van de Ned. bijenhouders door de fouten onzer organisatie onder de oogen te zien en naar verbeteringen te zoeken. Er moest meer samenwerking meer organisatiegeest onder onze imkers heerschen. Zeer zeker! Maar wat werd er gedaan om dezen geest te kweeken en te versterken? Gaf ons Hoofdbestuur steeds het voorbeeld van samenwerking? Wist ons Hoofdbestuur in zijn besluiten en werken den geest van saamhoorigheid bij zijn leden te versterken?
Was het maar zoo geweest, er zou niet zooveel ontevredenheid heerschen, de geest van onverschilligheid zou geen hoogtij vieren. Of getuigt het niet van onverschilligheid, dat gering aantal afgevaardigden op onze l.l. gehouden algem. vergadering, of het niet houden van de nog latere algem. vergad. te Amsterdam!

Ons Hoofdbestuur mag er op bogen, dat onze vereniging ruim een kwart eeuw oud is, de ontplooiing der persoonlijkheid, de bewuste kracht die den 25-jarige moeten kenmerken, daarop kan in onze organisatie niet geroemd worden. Bewuste kracht en ontplooiing der persoonlijkheid ontbreken juist bij ons, een slappe, futloosheid geeft het karakter beter aan. Het is vervelend dit te moeten getuigen, maar het is helaas noodig. De waarheid moet onder de oogen worden gezien alvorens de verbeteringen te kunnen opsporen. Hebben wij als resultaat van onze besprekingen den weg ter verbetering gevonden? Ik zou het niet durven beweren.

Wel was ons resultaat dit, dat we meenden, dat de afdeelingen van onze vereeniging samen te brengen zouden zijn in groepen, die ongeveer dezelfde belangen hadden en dat het wenschlijk zou zijn allereerst in die richting te werken. Onverwachts kregen we steun.
Tengevolge van de laatste statutenwijziging werd ons land verdeeld in ringen, waaruit de hoofdbestuursleden gekozen zouden worden, die dan de belangen van de imkerij uit hun ring zouden behartigen. Hier hadden we dus een aangrijpingspunt. Op de vergad. van de afd. Amsterdam werd de wenschelijkheid besproken van nauwere en geregelde samenwerking met de overige afdeelingen van haar ring en op initiatief van Amsterdam werden de verschillende afdeelingen in groep 8 saamgeroepen tot een voorloopige bespreking.

In een volgend artikel hoop ik de stichting en werkwijze van groep 8 nader te bespreken.
J.M. HUNDT.