Groepsvorming.

III.

Reeds op een der eerste groepsvergaderingen werd het vraagstuk betreffende den honingverkoop besproken.
Het is een groote wantoestand in ons land, dat zoovele imkers genoodzaakt zijn voor schrikwekkend lage prijzen hun honing van de hand te doen.
Hun bedrijf wordt daardoor niet loonend en het gevolg is de achteruitgang van de bijenteelt.
Had onze vereeniging in casu ons hoofdbestuur zijn taak onmiddellijk goed begrepen, dan was het begonnen met al zijn aandacht te vestigen op dit vraagstuk en met alle middelen te trachten tot een goede oplossing te brengen.
Zeker het heeft in de richting gewerkt: De oprichting van de afdeeling Handel levert hiervoor het bewijs. Echter, had het moeten inzien dat, hoe goed ook bedoeld, de afd. Handel de oplossing niet heeft gebracht.
Nu Handel reeds zoovele jaren functioneert en het honingvraagstuk nog even brandend is als voorheen, had ons H.B. reeds lang moeten begrijpen dat er aan deze organisatie ernstige fouten kleven, en had het pogingen moeten doen of tot reorganisatie, of tot een geheel andere organisatie.
Dit is niet gebeurd. Angstvallig heeft, trots de vele klachten tegen de werking en de resultaten van de afd. Handel, het H.B. deze afd. steeds als een vertroeteld liefdeskind de hand boven het hoofd gehouden en is daardoor oorzaak geweest van een nijdige oppositiegeest, die tenslotte geen andere oplossing meer weet dan opheffing van deze afdeeling.

Dat het zoover gekomen is, is geheel de schuld van het H.B. zelf. Het heeft geen leiding gegeven en een leiding bestendigd, die daarvoor de capaciteiten niet bezat.
Het regende dus critiek op deze instelling en algemeen was men overtuigd dat via de afd. Handel, zooals die nog steeds functioneert, het honingvraagstuk niet kan worden opgelost.
Hoe dan wél?

De honing-opbrengst van ons land moet een afzetgebied hebben. De prijzen, waarvoor verkocht wordt, moeten het bedrijf rendabel houden.
Zijn deze twee kwesties nu onoplosbaar?
Het H.B. had ze moeten oplossen, maar brengt zijn tijd zoek met onderling krakeelen. De belangen van vereen. worden vergeten, alsof men de bestaande instellingen volmaakt vindt, en niet noodig achtte te luisteren naar de stemmen van ontevredenheid, die toch zoolang reeds luide weerklinken.

In onze groep dan meende men zelf de handen aan de ploeg te moeten slaan, zelf de oplossing te moeten zoeken. Zoo kwam men weer tot de gedachte: „er moet een honing- en wascentrale gesticht worden".
Er is voldoende afzetgebied van allen honing, dien ons land voortbrengt.
Onze groote steden, om mij maar te bepalen tot Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, consumeeren, in elk geval kunnen wel consumeeren, de geheele honingopbrengst van Nederland.
Wanneer de consumenten de zekerheid hebben onvervalschten honing te ontvangen, zal het honingverbruik enorm toenemen.
Maar de menschen kennen nog den honing niet, moeten nog leeren ze geregeld te gebruiken. Thans reeds betalen ze graag een goeden prijs. Wanneer ik naga, dat in Amsterdam de Matthes-honing, die van Adelshoeve en zeer veel Engelsche honing gebruikt wordt, dat deze verkocht wordt voor ƒ 1,00 tot ƒ 1.50 per pond, dan ben ik overtuigd, dat bij eenige intensieve propaganda alle inlandsche honing tegen bovengenoemde prijzen verkocht zou kunnen worden.

Een instelling van onze vereen, die zuiverheid van product garandeert, zou stellig een goede toekomst hebben.
De afd. Amsterdam werd opgedragen pogingen in die richting aan te wenden. Dit is gebeurd, maar helaas, het eerste plan moest worden opgegeven.
Deze herfst n.l. was er te A. een groote tentoonstelling van bloemen en vruchten. Nu bestond het plan, daar te exposeeren met keurig verpakten honing. Vóór de tentoonstelling zou de stad bewerkt worden met circulaires en de consumenten opgewekt de tentoonstelling te bezoeken. Op deze tentoonstelling zou slechts gelegenheid zijn tot bestellingen via een winkelier, die dan ook na afloop van de expositie van de te stichten centrale, verder zijn honing zou kunnen betrekken. Deze centrale zou dan den honiing betrekken van de bijenhouders in Nederland en ze zou tevens permanent exposeeren met slinger-, raathoning, was enz.

Na ingewonnen inlichtingen bleek, dat deze tentoonstelling de afd. Amsterdam per dag ± ƒ 100 zou kosten. Dit was financieel onoverkomellijk, omdat ze geen kans zag deze onkosten met de opbrengst te dekken. Dit laatste echter zou nog geen overwegend bezwaar zijn geweest, indien in de toekomst de financieele voordeelen voor de afd. Amsterdam of voor de imkers van groep 8 tegen de gemaakte kosten konden opwegen. Immers: „de kost gaat voor de baat uit".
Maar, de voordeelen zouden gekomen zijn van de imkers van geheel ons land, de beroepsimkers van Drente, Gelderland, Limburg enz., terwijl de afd. Amsterdam jaren zou sukkelen aan een financieel tekort.
Dus de afd. Amsterdam durfde de zaak niet aan, en ontraadde ook deze voor rekening van groep 8 te nemen.

Vooral gold hier de overweging, dat het hier betrof een nationaal belang, derhalve een zaak, die het H.B. had te entameeren of waarvoor de afd. Handel zich had te interesseeren.
Nu zal men vragen: „kon dan het H.B. iets wat van zoo groot belang is niet ruim subsidieeren?"
Lezers, dit is niet gevraagd! En dat het niet gevraagd is, was zeer verstandig. Las ik niet in ons vorig nummer, dat de afd. Kampen voor haar tentoonstelling de ruime subsidie van ƒ 15 werd aangeboden. Werd Amsterdam indertijd voor een gehouden tentoonstelling niet ƒ 10 subsidie aangeboden, onder bepaling dat dit geld niet „verblazen" mocht worden.

Het zou echter onrechtvaardig zijn het H.B. hiervan een grief te maken. Het beschikt niet over geldmiddelen. Zoolang de leden niet begrijpen dat een quotum van ƒ l per jaar en per lid zeker verdubbeld moet worden, staan de leden door hun schrielheid de bevordering van de bijenteelt in den weg. Van dien eenen gulden moet nog verstrekt worden elke maand ons maandschrift. Dit komt dus den leden op ± 8 et. per nummer. Dat voor dien prijs geleverd kan worden wat we nog steeds ontvangen, vind ik bewonderenswaardig. Ik kan dan ook niet nalaten hier reeds met kracht te protesteeren tegen de poging om het salaris van redacteur van ƒ 400 terug te brengen op ƒ 300.
Lezers, als we een goed en degelijk maandschrift willen behouden, dan s.v.p. geen verlaging van salariëering, neen, onze redacteur heeft recht op verhooging.
Wij spreken elkaar wel nader op de Algem. Vergad. Maar, hier zitten we in den funesten cirkel.

Van ons H.B. gaat geen kracht uit, de leden voelen niet den band, die hun bindt aan de vereeniging en weigeren daardoor financieele opoffering. Daardoor heeft het H.B. geen geld om actie te voeren enz.
Toch moet er verandering komen en de allereerste zal moeten zijn een verhoogde bijdrage. Laat men toch goed begrijpen, dat er zonder geld geen Zwitsers komen. Die leden, en wie doet dat niet, die goede prijzen willen maken voor hun producten, moeten beginnen een spiering uit te werpen om een kabeljauw te vangen, d.w.z. hun quotum verdubbelen. Als we dan een kranig, werkzaam H.B. verkiezen, geloof mij, niemand zal dan spijt hebben van zijn verhoogde bijdrage.

Thans gaan we geheel den verkeerden weg op, en nu kom ik aan de gehouden honingveilingen te Amsterdam.
Het is een eigenaardig verschijnsel, dat veel te denken geeft, dat plotseling te Amsterdam honingveilingen worden gehouden, zonder dat het H.B. noch de red. van ons Maandschrift, noch de afd. Amsterdam er iets van wisten. Deze honingveilingen werden geopend door den Heer de Miranda, Wethouder voor levensmiddelen. Als men nu weet, dat deze wethouder is voortgekomen uit de organisaties, dat hij als S.D.A.P.-er een sterk voorstander is van het raadplegen van de diverse organisaties elk op haar eigen, dan is het meer dan vreemd, dat deze wethouder de honingveiling opende met een toespraak zonder vooraf één organisatie te hebben geraadpleegd, zelfs zonder medeweten, ja zonder uitnoodiging van onze vereeniging.

Zelf weet hij van de bijenteelt niets noch van den honingverkoop, zoodat hij geheel handelde op voorlichting. Wie was dan zijn voorlichter?
Ik kan niet anders vermoeden, dan onze rijksbijenteeltconsulent, de Heer v. Giersbergen; deze tenminste was bij de opening tegenwoordig, zooals de opnamen in de geïllustreerde bladen ons lieten zien. Indien dit zoo is, vind ik het nog onbegrijpelijker.
De Heer v. Giersbergen toch is ook voortgekomen uit en heeft positie gekregen door onze vereeniging, zoodat een erkenning onzer organisatie wel het minst is, waarop we meenden te durven rekenen.

Hoe het ook zij, de afd. Amsterdam en geen der imkers in den omtrek van Amsterdam wisten iets af van de honingveiling en waren dus bijgevolg in de onmogelijkheid gesteld aan deze veiling deel te nemen. Toch moeten er bijenhouders zijn aangezocht, hun honing ten verkoop aan te bieden en volgens de bladen waren dat imkers uit Limburg en Noord-Brabant. Dat deze het initiatief genomen zouden hebben tot deze veilingen lijkt mij tamelijk absurd. Wie dan?

De rijksbijenteeltconsulent is natuurlijk ook uitgesloten. Deze toch, zou, indien hij in deze veilingen een belang had gezien voor de imkerij, niet nagelaten hebben alle Nederlandsche imkers in de gelegenheid te stellen hun product in te zenden.
Gelukkig maar, dat slechts enkelen moeite en onkosten hebben gemaakt. De prijzen toch, die besteed werden, waren van dien aard, dat onmogelijk moeite en onkosten waren goed te maken. Als er afgeveild moet worden voor ƒ 0.30 per pond slingerhoning en hoogstens ƒ 0.50 wordt gemaakt, dan spreken deze prijzen niet voor het succes van deze honingmarkt.

Het kon ook moeilijk anders. Volgens een ooggetuige bestond het koop-grage(?) publiek uit eenige slenterende boter- en kaasboeren en overig marktpubliek, die, nu ja, zoo'n potje honing voor misschien 20 ct. wel mee wilden nemen, maar .... verder er geen belangstelling voor toonden.
Was er nog iemand onder het publiek, die misschien kooper tegen betere prijzen zou kunnen worden, zoo iemand durfde niet, hij vertrouwde de zaak niet. In de stad toch moet hij voor een pond ƒ 1.25 betalen. Hij acht het dus niet mogelijk, hier goede waar te koopen voor 30 ct.

Maar voelt men nu niet, dat de honingverkoop in Amsterdam door dergelijke veilingen den nekslag krijgt? Wat toch moeten de winkeliers wel denken van Hans Matthes en de Adelshoeve enz. die hun een voorraad honing hebben verkocht, véél, véél duurder, dan ze op deze veilingen hadden te betalen.
En indien het Amsterdamsche publiek nu eens zijn honing gaat koopen op de veilingen, komen de winkeliers met hun voorraad in een lastige positie.
Ja, zal men aanvoeren, maar dan rijzen de prijzen op de veilingen ook dadelijk. Och kom!
Indien de prijzen rijzen, koopt het publiek niet, en dalen ze dan onmiddellijk, maar bovendien moet op de veilingen onze inlandsche honing concurreeren met de buitenlandsche. Dit laatste, voelt ieder imker, is de dood voor de Nederlandsche imkerij.

Hoe men het wendt of keert, ik meen, dat deze honingveilingen nimmer in 't belang kunnen zijn voor de Nederlandsche bijenteelt. Mochten deze veilingen opgang nemen, wat ze intusschen niet doen, dan zou de Staat zijn beide bijenteeltconsulenten wel spoedig kunnen afdanken, bij gebrek aan imkerij, ten minste beroepsimkerij in Nederland.
Heusch, deze weg zal de bijenteelt niet tot heil leiden, en hij of zif, die tot deze veilingen het initiatief namen, bewezen daardoor de imkerij geen dienst.
Gelukkig dat ons H.B. er buiten stond. Alleen vind ik het jammer, dat het tot nu toe met de handen in de zakken heeft toegezien en natuurlijk geen woord van aanmoediging, maar ook geen woord van protest heeft laten hooren.

Voor ik dezen keer eindig, nog iets.
Volgens het verslag van l.l. gehouden H.B. vergadering, zal er weer een propagandist worden benoemd. Natuurlijk worden aan dezen functionaris strenge eischen gesteld. De man moet doorkneed zijn in de bijenteelit, natuurlijk gediplomeerd leeraar, hij moet aangenaam in den omgang zijn, beschaafd en goed bespraakt en tevens een organisator. Al deze kwalilteiten samen worden door het H.B. getaxeerd op ƒ 1500 per jaar.
Een vereeniging van 7000 leden bezit toch ook haar vereenigingseer.
Kan men het met deze eer rijmen, door voor zich iemand te laten werken voor ƒ 1500, die zooveel moet presteeren?

De vereeniging kan niet meer betalen! Dan liever geen propagandist. Toch is er een weg om een propagandist te verkrijgen, met veel rmimer inkomen, voordeeliger voor de vereeniging.
Hoe dan wel?
Indien een eventueel komend H.B. eens gaat denken in den geest van groep 8 en plannen beraamt en verwerkelijkt tot het stichten van eem honing- en wascentrale, dan heeft deze propagandist tot taak, niet alleen het maken van propaganda, d.w.z. versterking van ledental, maar ook het plaatsen van groote en kleine partijen honing bij winkeliers en particulieren.
Hebben we dan „the right man in the right place" dan is hij het driedubbele niet alleen waard, maar kan ook naar dien maatstaf bezoldigd worden.
J.M. Hundt.