Ingezonden.


AMSTERDAM, 23 Jan. '24.
Geachte Redacteur.

Met groote belangstelling las ik het artikel van Dr. Gerstung in het laatste Maandschrift over: De bevruchting van koninginnen, verklaard volgens de voedersaptheorie. Laat mij U dadelijk zeggen, dat ik voor Gerstung een zeer groote achting heb en hem dankbaar ben, vooral sedert ik zijn boek las: „Der Bien und s. Zucht". Dit werk moet wel een grooten invloed op de bijenteelt van thans gehad hebben, want het nieuwe licht dat Gerstung op het bijenleven liet schijnen, doet de imkers als 't ware met andere oogen hun volken zien. Waarmee ik niet zou willen zeggen, dat zijn theorie in ieder opzicht door de praktijk gerugsteund wordt, hetgeen trouwens met theorieën vaker 't geval is en vooral met heel mooie, ver doorgevoerde.

In dit artikel dan wil Gerstung aantoonen, dat de bevruchting der jonge koningin afhangt van de hoeveelheid voersap, die zij van de jonge bijen ontvangt. Als bewijs uit de praktijk wordt aangevoerd, dat een koningin in een bevruchtingskastje altijd spoedig bevrucht is, omdat, wegens afwezigheid van open broed en darren, al het voersap haar alleen toestroomt.
De praktijk leert echter ook, dat een volk na 't af geven van den voorzwerm vaak weken wacht eer het weder eieren in de werkbijcellen heeft. Nu mag Gerstung willen antwoorden, dat hier de aanwezige darren (het open-broed-argument vervalt na de geboorte der eerste jonge koningin, omdat dit er niet meer is) de voersap-wegeters zijn, waardoor het bronstig worden der jonge koningin wordt uitgesteld, maar er staat tegenover, dat juist in de paar weken na 't uitloopen der jonge k. de jonge bijen bij duizenden de cel
verlaten, die alle hun voedselbrij kwijt willen ..... zou dat niet opwegen tegen de aanwezigheid van wat darren?

Zegt het gezond verstand niet, dat de jonge koningin uit II veel en veel meer voersap kan krijgen dan ze met mogelijkheid oplust (om 't nu maar eens heel gewoon te zeggen), terwijl die uit I, daarbij vergeleken, de godendrank maar bij mondjesmaat ontvangt? Houdt Gerstungs theorie hier stand ??

Volgens mijn ervaringen zou er iets te zeggen zijn voor de conclusie, dat jonge koninginnen eerder bevrucht zijn, naarmate ze in kleiner volken zitten.
Want uit mijn aanteekeningen blijkt, dat
1. Kleine nazwermen snel vruchtbaar zijn.
2. Zingende voorzwermen (dus jonge k.) vaak eerst na 2 weken eieren hebben.
3. Groote volken (na afgeven v.d. voorzwerm) soms na 3 weken of langer eieren hebben.
4. Groote volken (die den voorzwerm terugontvingen zonder oude moer) soms na 5 weken eerst weer eieren hebben.

Dit zijn eenige gevallen uit een 15-jarige praktijk en ik zou aan niemand de zooëven genoemde conclusie durven opdringen, maar bij mij persoonlijk heeft zich zoo in den loop der jaren de overtuiging gevestigd, dat er op z'n minst eenig verband moet bestaan tusschen de grootte van het volk en het tijdstip waarop zijn jonge koningin vruchtbaar wordt.
U zoudt mij, geachte Redacteur, een groot genoegen doen over een en ander Uw oordeel te zeggen.

Jan Sluis.