Wie doet mede?


De meeste imkers weten de waarde van 't bijvoeren; voor de ontwikkeling van het bijenvolk in streken met een goede voorjaarsdracht is zij noodzakelijk, om tijdig een krachtig volk te hebben, evenzoo voor streken zonder voorjaarsdracht om een flinken voorzwerm te kunnen krijgen.

Ons bijvoer is echter te veel eenzijdig; wij geven honig of suikeroplossing, terwijl er juist groote behoefte is aan pollen, het eiwithoudende voedsel. Suiker en honig bevatten geen eiwit, daarom zijn zij niet voldoende. Er wordt wel aangeraden meel aan de bijen te geven ter vervanging van pollen; maar het fijnere meel, dat hiervoor in aanmerking komt, bevat niet genoeg eiwit. In 1874 raadde C. Hilbert aan de bijen melk of eiwit te geven. Nu is het voeren van melk reeds oeroud, eiwit werd voor het eerst door Hilbert aangegeven.

Melk en eieren zijn eiwithoudend, daarom kunnen zij den groei van het broed bevorderen. De vakbladen van 1874—1882 roemden de verkregen resultaten en toch is deze methode de laatste 50 jaar weer op den achtergrond geraakt. De Deutsche Imker van Febr. '24 vestigt hierop de aandacht. Het wil een proef in 't groot nemen en noodigt alle imkers uit deze te nemen.

Einde Maart of iets later, naarmate de dracht begint, wordt een gelijk aantal volken van nagenoeg gelijke sterkte genomen, groep A krijgt melk of eiwit, groep B krijgt alleen honig of suiker. Beide groepen krijgen dezelfde tijden tot de dracht begint.

1. Melk. Een liter versche melk wordt gekookt met 1 K.G. suiker (honig gaat niet, daarmede stolt de melk).

2. Eieren. Het beste zijn kippeneieren. Een K.G. honig met ½ liter water verdund worden lauw warm (boven 70° stolt eiwit) met 10 geklutste eieren vermengd. Dit mengsel mag niet langer dan 24 uur bewaard worden, eiwit gaat spoedig in rotting over. Gebruikt men slechts een korf voor de proef dan kan men met 1/3 volstaan.
Wij geven 2 X per dag twee eetlepels vol en voeren dit op, tot 1/8 K.G. (een eetlepel = ± 15 gr.).

Wanneer er onder de lezers imkers zijn, die de proef willen doen, dan wordt hen verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
1. Is in uw streek bijvoer in 't voorjaar noodig of wenschelijk?
2. Is er in uw streek in 't voorjaar een voldoende, een matige, of geen pollendrachit ?
3. Hoeveel volken kregen melk?
4. Hoeveel volken kregen eieren?
5. Hoeveel volken kregen alleen honig of suiker?
6. Hoe waren de volken van groep A (zwak, sterk)?
7. Hoe waren de volken van groep B?
8. Hoe was de ontwikkeling van groep A in vergelijking met groep B?
9. Wanmeer werd bij groep A de honigruimte geopend?
10. Wanneer bij groep B?
11. Wanneer zwermde groep A?
12. Wanneer zwermde groep B?
13. Welke invloed hadden eieren of melk op de sterkte van den zwerm?
14. Hoe groot was de honigoogst bij groep A?
15. Hoe groot was de honigoogst bij groep B?
16. Loont de kosten van melk- of eierenvoeding: de opbrengst aan honig?
17. Zijn er nadeelen van deze voedering waargenomen en zoo ja welke?
18. Bijzondere opmerkingen?

Ondergeteekende is bereid de antwoorden op deze vragen in te dienen hij de redactie van de Deutsche Imker.
Het verslag van de verkregen resultaten zal ter bestemder tijd worden medegedeeld.
Wageningen, 19 Febr. '24.
L.J. van Rhijn.