De Amsterdamsche Honingveiling.


Sedert het geschrevene over de A.H.V. heb ik nog eenige malen die veiling bijgewoond. Nu is mijn oordeel, dat die instelling moet worden vergeleken met een uiterst zwak kindje. Alleen eene omzichtige behandeling,oordeelkundige voedselvoorziening, zorgvuldige verpleging en verzorging van alle onderdeden kunnen bereiken, dat het levenskracht verkrijgt en misschien tot een nuttig bestaan groeit. Wordt een van deze factoren verwaarloosd, dan blijft het een kwijnende plant, gevende beurtelings een weinig
hoop dan weder teleurstelling tot het einde komt.

Met eene omzichtige behandeling bedoel ik in de eerste plaats organisatie. Dan worden voorkomen gevallen als het volgende: Vrijdag 8 Februari werd eerst geveild een partij stijve honing in flacons van 1 K.G. Een deel daarvan werd afgenomen en bracht ƒ 0.90 op per flacon. Even daarna ging, zonder eenige beïnvloeding der marktstemming, van een andere partij (vloeibare) in flacons van ½ K.G. een gedeelte voor ƒ 1.30 per K.G. weg; dus een verschil van ƒ 0.40 op een Kilogram honing, bijna op hetzelfde moment!

De qualiteit van beide partijen was voortreffelijk. Lag dit nu aan de omstandigheid, dat de eene partij in flacons van één K.G. en de andere in die van een halve K.G. werd aangeboden of ontstond dit verschil doordien de eeste partij niet was gelimiteerd en de tweede wel (tot ƒ 0.65 per ½ K.G.)?
Zooiets zou bij eene goede voorlichting der inzenders van den honing zeker niet plaatsvinden.

Met eene oordeelkundige voedselvoorziening bedoel ik, dat voorloopig niet meer moet worden toegediend dan naar schatting in verband met de vraag op het oogenblik, kan worden verteerd. De bloei van een zaak is niet op eenmaal daar! Een goede raadsman en organisateur is dus onmisbaar want gevallen als zooëven genoemd, komen in verschillende gedaanten voor. Er moet eene commissie van een drietal toegedane mannen worden gevormd bij wie de zelfzucht niet op den voorgrond treedt; die in overleg met den heer Th. Langenhoff zich voor de zaak willen geven om zoodoende de belangen van den imker voor te staan.

Zoowel als de oplossing van het Woningvraagstuk eischen stelt, zoo verlangt ook ons honingvraagstuk zorg en medewerking van allen, die daarbij betrokken zijn.
Het bestuur onzer Vereeniging heeft nu weder eens de gelegenheid goed werk te doen. De kiem is nu gelegd, laat men al het mogelijke doen voor de ontwikkeling daarvan! Ook de pers kan daartoe medewerken en zal dit ook wel doen met het oog op het nut van het gebruik van het bijenproduct.
Bij ervaring weet ik, welke moeite het in den aanvang kost het gebruik van honing ingang te doen vinden doch houdt men vol, dan volgt succes, dan werken vele dingen ten goede mee.

In verband hiermede acht ik mij gedwongen de volgende opmerking te maken:
In het Januarinummer van het Maandblad St. Ambrosius schreef de Heer Th. Langenhoff (Nederl. Eierveiling) dat hij in het jaar 1922 reeds eene partij honing van 300 à 400 pond veilde voor ƒ 1.— a 1.25 per flacon van een pond. In 1923 ontving Z.E. van dezelfde relatie weder eene zending. Inmiddels waren ook bij den Heer Directeur van het Marktwezen meerdere aanvragen om honingverkoop ingekomen en daar die vragen aanhielden, kwamen de Directeur met de h.h. L. van Giersbergen en Th. Langenhoff tot eene conferentie met het doel het bijenproduct door middel der veiling te quiteeren. Dit was dus vóór 15 November 1923 op welken dag de eerste veiling werd gehouden. In hetzelde Januarinummer gaf de Heer L. van Giersbergen eene lange beschouwing over de honingveiling te Amsterdam welk schriftstuk vóór 20 December '23 werd ingezonden, terwijl in ons Maandblad dat 16 December moest verschijnen het volgende voorkomt: „Wij wisten er miets van; men heeft niet met het Hoofdbestuur onzer Vereeniging overlegd of samengewerkt. Het zou in 't belang van den Honinghandel zijn geweest, wanneer er meer samenwerking was geweest, want die is noodig in de eeerste plaats om den honing populair te maken".

Toen onze redactie dit schreef was de zaak reeds langen tijd in voorbereiding. Hoe het komt dat zij daarvan niets wist, waardoor eene goede voorbereiding door samenwerking heeft ontbroken zal dus de Heer v. Giersbergen, die aan de bevruchting zulk een werkzaam aandeel heeft gehad, wel kunnen ophelderen.
Bijenhoeve Santpoort, 11/2 '24
M.W.E.W.

De Honingveilingen te Amsterdam.
Op de sedert gehouden veilingen werden de volgende prijzen besteed:
8 Februari ƒ 0.90 à 1.30
15 Februari ƒ 0.90 a 1.30 stemming beter
22 Februari ƒ 1.30 stemming beter
29 Februari ƒ 1.30

Het herhaaldelijk voorkomen van het cijfer 1.30 vindt zijn oorzaak in het feit dat eene zeer belangrijke partij honing in flacons van ½ K.G. reeds voor geruimen tijd was aangevoerd. Die is gelimiteerd tot ƒ 0.65 per pond. Op elke veiiing wordt daar eene hoeveelheid afgenomen. Op 15/2 zag ik koopers die resp. 25 en 10 flacons opnamen. Op latere veilingen was dit minder. Hoogere prijs werd niet besteed, omdat men de conditie van den aanvoerder kent. De partij die gemiddeld 0.90 per K.G. opbracht was 22 Februari j.l. geheel opgeruimd.

De Heer Hundt heeft blijkens zijn schrijven in ons Maandblad van Februari een goeden kijk op de zaak zooals zij tot nu toe is, doch zoolang geen uitzicht bestaat op de totstandkoming van eene andere inrichting, die den afzet resp. het gebruik van honing meer kan bevorderen of daartoe meer kans kan bieden, moeten wij mijns inziens trachten de thans gelegde kiem te ontwikkelen.

Naar aanleiding van verschillende mij gestelde vragen dienaangaande deel ik het volgende mede.
De verkoop van honing te Amsterdam geschiedt bij afslag, des Vrijdags na afloop van de eier- en pluim veeveiling. Dat is ten circa 1.30 uur n.m. De afslager deelt mede dat de prijzen gelden per kilogram, bij koopen van 5 flacons met recht van koop op de 5 volgende. Hij zet in b.v. voor ƒ 1.50 en telt dan bij 5 cent af tot een gulden, en verder bij centen. Wie nu b.v. bij ƒ 1.30 „mijn" roept heeft recht op 5 of 10 flacons à ½ K.G. tegen dien prijs, plus een cent per gulden provisie.

De Heer Th. Langenhoff, die de artikelen in ons Maandblad van Februari j.l. heeft gelezen betreurt het zeer dat de Heer L. van Giersbergen met wien hij over de honingveiling vooraf heeft geconfereerd, hem onkundig heeft gelaten met het bestaan onzer Vereeniging. Z. Ed. zou, indien hij daaromtrent niet in onwetendheid had verkeerd, andere maatregelen hebben genomen, in overleg met ons hoofdbestuur, dat in dit geval dus vanzelf tijdig op de hoogte zou zijn geweest.
M.W.E.W.