Om en in den Bijenstal.

(Mei).
Door het koude en ongunstige weer is de natuur in Maart en April zeer langzaam ontwikkeld. Alles bleef abnormaal terug en dat is met de bijenvolken ook zoo. Ze zijn over 't algemeen nog niet zoo sterk als in de meeste jaren om dezen tijd 't geval was. Ook zijn de broednesten nog te weinig ontwikkeld, wat vooral te wijten is aan 't gebrek aan stuifmeel, dus tekort aan eiwithoudend voedsel (voedersap) dat onmisbaar is voor de koningin en de jonge larven. De volken zullen dan ook wat later zwermen dan in vorige jaren. 't Is mogelijk, dat Mei nog heel wat goed maakt.

Men kan daar echter niet vast op rekenen. Het weer loopt in de meeste jaren nogal uiteen. Reeds schreef De Genestet: „Onze Noordsche Mei helaas is arm aan zonneschijn; hij kan zoo koud, zoo guur, hij kan November zijn". Mei kan ook zeer mooie dagen geven met heerlijken zonneschijn en prachtige luchten. Dan stijgt de groeikracht nog steeds en ontwikkelt de natuur zich tot het volle leven. Zij viert haar hoogtij bij een weelde van bloemen in tal van kleuren, die prachtig uitkomen tegen 't zachte en teere groen der weiden en boomen in allerlei tinten. De vogelwereld doet haar vreugdezangen hooren. In vliet en plas is dartel leven. Alles blinkt en schittert in 't licht der Meizon.

't Gonzen der insecten ruischt door de lucht en daartusschen hooren we 't zoemen der bijen. Wat is er thans een drukte aan de vlieggaten van aan- en uitvliegende en rustende bijen. Enkelen verliezen in 't gedrang een stuifmeelklompje. Rondom het vlieggat is vooral bij korven de wand gekleurd door het stuifmeel der aanvliegende bijen, die daar even rusten. In de woning is 't al leven en beweging. De bijentros is thans zeer sterk uitgegroeid, het broednest ver uitgebreid en daarin bespeurt men geheele raampjes vol gedekseld broed. In deze maand wordt van de levenskracht der koningin veel gevergd en legt ze soms wel meer dan 2000 eitjes per etmaal. In alle gelederen van 't bijenvolk wordt krachtig gewerkt.

't Leger arbeidsters, dat honig, stuifmeel en water haalt, is rusteloos bezig, evenals de voedsterbijen, die trouw de bijenlarven verzorgen en ook de jonge bijen in hun prilste jeugd voeren, wanneer ze pas haar wiegen hebben verlaten. Men kan deze kennen aan haar grijze kleur, hulpeloosheid en trage bewegingen. De wasbereidsters en bouwsters bouwen de mooie frissche raten, welke snel worden voltooid, of dekselen de cellen, waar 't noodig is. In de darrencellen zijn reeds eitjes en larven te zien en er zijn ook reeds cellen gedekseld. Hoe donkerder die deksels van kleur worden, hoe meer het tijdperk van rijpheid der darren nadert. Weldra ziet men ze in de woning tusschen de bijen loopen en nog wat later hoort men hun zwaar gegons daar buiten boven het zoemen der bijen uitklinken.
't Is dan op 't warmste gedeelte van den dag, wanneer ook de voedsterbijen haar voorspel komen houden, een groote en gezellige drukte in den bijenstal.

De levenskracht (de spankracht) van 't bijenvolk begint haar hoogtepunt te naderen, wanneer de koninginnenapjes worden aangezet. Deze kunnen soms verscheidene dagen leeg blijven staan, vooral wanneer er ongunstig weer komt en de voedselaanvoer vermindert of stilstaat, terwijl ook de temperatuur daalt en de bijen alle krachten moeten inspannen om het broednest op temperatuur te houden. Dan wordt ook het wasbereiden en bouwen gestaakt. Komt er echter in de natuur een „golf" van warmte en groeikracht, dan verandert in de bijenwoning ook alles en spoedig worden de napjes van eitjes voorzien. Dan kan bij warm weer de zwerm verwacht worden, al is dit lang niet altijd 't geval. In vele gevallen wacht het volk tot de eerste moercellen zijn gedekseld. Dit hangt alles van 't weer af.

In Mei moet de imker zijn volken tusschenbeide controleeren om den toestand nauwkeurig te kennen, zoodat de zwermen hem niet kunnen verrassen.
In deze maand zet de imker de speculatieve voeding voort, waarmede hij reeds in April is begonnen. Sommige imkers beginnen er eerst mee in 't begin van Mei. Zwakke volken vereischen steeds zorg. Men moet ze nauwkeurig voeren en men kan ze geleidelijk versterken met raten broed uit sterke volken. Vooral de korf-imkers houden er van hun volken meer gelijk te maken, door de zwakkere korfvolken met sterkere om te zetten, wat moet gebeuren op dagen met veel gewin, wanneer er veel draagbijen naar de velden zijn.
De losse-bouwimker kan bij gebrek aan ruimte het broednest vergrooten door een uitgebouwd raampje tusschen 2 broedraten te hangen. Dit kan men na eenige dagen herhalen, al naar het volk sterk en er gewin is. In dezen tijd willen de volken krachtig bouwen. Het beste wordt dit gedaan tusschen de stuifmeeltafel (op het eind van 't nest) en den laatsten broedtafel.

Wanneer een volk krachtig ontwikkelt, dan kan men beginnen met omhangen boven een rooster. Doet men het te laat, dan komt er toch een zwerm af. De imker moet zelf den tijd kiezen om met dat omhangen te beginnen; dat hangt ook al af van 't weer en 't gewin. In gunstige omstandigheden kan men er mee beginnen, wanneer de deksels van het darrenbroed donkerbruin zijn.

Wie zijn volken wil separeeren, moet wachten tot ze rijp zijn, d.w.z. dat er eitjes in de koninginnenapjes zijn gelegd, of er een meer gevorderd stadium van rijpheid is gekomen.
Er kan op verschillende wijzen worden gehandeld:
1°. Men brengt de koningin op een broedraat beneden en vult daar de ruimte verder aan met kunstraat. De overige raten met de bijen komen boven den separator. De vliegbijen trekken bij de koningin. Later worden de volken vereenigd en de jonge koningin, die boven is, beneden gebracht.
2°. Men kan ook al de bijen van de broedraten in een lage kamer (honigkamer) boven den separator vegen. De vliegbijen gaan dan naar beneden, waar de broedtafels staan. De koningin blijft met de jonge bijen boven (voeren en water geven). Later de twee volken vereenigen. De jonge koningin is nu beneden.
3°. Men kan van een volk een voorzwerm laten komen. Die doet men in een bak boven den separator. Later worden de volken vereenigd.
4°. Men kan den voorzwerm in een leegen bak beneden brengen en het moedervolk met raten en bijen boven den separator zetten. De voorzwerm krijgt dan nog al de overige vliegbijen van het volk en wordt zeer sterk. Later vereenigen.
5°. Vooral voor gewin op de linde kan men een broedaflegger maken, door van een volk de broedraten te nemen en van een ander volk de jonge bijen (zie onze beschrijving in het September-nr. van 't Maandschr. 1923).
6°. Bij sterk gewin (b.v. op koolzaad) en krachtige volken kan men reeds wanneer de eerste koninginnenapjes zijn ingelegd de koningin wegnemen en één of twee honigkamers plaatsen. Het groote leger bijen kan dan een honigbak vol halen vóór de zwerm met jonge koningin komt.

In Bloeimaand zijn er voor de bijen heel wat bloemen te bevliegen. Al spoedig prijken onze paardenkastanjes met haar mooie bloempluimen, die in sommige jaren heel wat kunnen geven. Het honigsap is dun vloeibaar, doorschijnend en geelachtig van kleur. Onder de loofboomen staat de eschdoorn wel bovenaan. Bij mooi zonnig weer is het druk in die boomen en halen de bijen er het geurige bloemensap. Voor stuifmeel zijn van belang de meidoorn, berk, esch, eik en naaldboomen. (De laatste geven ook wel bladhonig, waarnaar de imker echter niet behoeft te verlangen). Onder de heesters zijn lijsterbes, vuilboom en cotoneaster van veel belang. Ook de framboos en de boschbes geven veel honig. De bijen kunnen veel halen op appel, kers, morel en pruim.

Let in deze maand op de zilverig witte vlindertjes der wasmot, die in de schemering beginnen te vliegen en de bijenwoningen zoeken binnen te dringen om er haar eitjes te leggen. Verniel zooveel mogelijk de cocons van dezen vlinder, die men vindt in reetjes en hoekjes en tegen doeken. Laat geen wasresten in den stal slingeren.
Let nog steeds op rooverij.
T.C. Hootsen