Jagen.

Nu de tijd weer daar is, dat een dergelijk karweitje op onze Bijenstanden opgeknapt moet worden, wil ik mijne mede-Imkeressen en Imkers onderstaande „truc" niet onthouden en welke mij het „Perpetum mobile" bij de korf-biienteelt toeschijnt.
Alhoewel het jagen van een korfvolk mij altijd een groote bekoring heeft bezorgd, is het toch steeds een heel karwei, vooral als men nog al met wat aantal stuks te doen heeft. En hoe dikwijls moet het weer van voren af aan geschieden, doordat bij de eerste behandeling de moer niet meegekomen is.

Op een onzer practische lessen op onzen afdeelingsbijenstand, moest een korfvolk, dat op zwermen stond, afgetrommeld worden. Een „oud" Drentsche Imker, welke ook al de genoegens van een plattelands Imkerij heeft moeten opgeven tegen die van een stad, had echter zijne overgeërfde ervaringen daar ginds niet achtergelaten.

Zijne werkwijze was als volgt:
De te jagen korf op zijn kop gezet, een handvol gras vochtig gemaakt en circa 5 centimeters lang aan stukken gesneden wordt op het volk gestrooid. De jaagkieps of andere korf er boven op, met een paar krammen vastgemaakt.
Een paar zachte slagen tegen den korf en volstrekt geen rook gebruiken. Wat gebeurt er nu? en waarop berust deze manupilatie?
De bijen hebben een afkeer van het natte gras. Ze trachten dit te ontwijken en door hun eigen beweging zakt dit al dieper en dieper en drijft zoodoende, zonder veel geklop, de bijen voor zich uit. Moedertje is lang niet een van de laatste welke de beenen neemt. In zeer korten tijd is dan ook de korf totaal leeg van bijen en moet men heel vaak wel weer een partij terug geven.

Zoo ziet men alweer dat een kleine oorzaak groote gevolgen kan hebben en van onze echte oude korf-imkers ook nog veel te leeren valt.
Wie bovenstaande dit jaar toepast en er even zoo prettige ondervinding van opdoet, schrijve er ook eens over in ons maandschrift.

's Hage,
S. Frankenhuis.