De „Honigbronnen" der bloemen.
I

Over Nectar en honig.

Er wordt dikwijls gezegd, dat bloemen honig produceeren, en toch is dat woord niet juist. De vroegere plantkundigen zeiden reeds, dat de bloemen nectar voortbrengen (een heerlijke drank of wijn, de Godendrank uit de Grieksche mythologie). Ook thans spreekt men nog van nectar en de organen der bloemen, welke dat sap afscheiden heeten in de plantkunde nectariën. Deze bestaan uit kleine cellen met teere wanden, hebben veranderd protoplasma en opgeloste koolhydraten. Het plantensap wordt alleen bij hoogen druk, dus bij groote levenskracht als 't ware door deze kleine organen geperst. Dit gebeurt bij goede voeding, bij niet te lage temperatuur, gunstig weer en vooral bij zonneschijn. Dan is in 't algemeen de sappenstroom der planten het sterkste.

Sommige planten kunnen rijkelijk nectar geven, wanneer bepaalde voedingsstoffen, die voor haar gunstig zijn, in den bodem worden gevonden. Zoo willen b.v. boekweit en serradella een kalkachtigen zandbodem. Heide wil een veen- en zandgrond. De mosterdbloem geeft op kalkachtigen bodem meer nectar dan op klei- of leemachtigen grond. De linde verlangt een voedzamen bodem, terwijl de acacia op drogen zandgrond nog geeft. Voor de meeste planten is een doelmatige bemesting van veel belang voor een groote nectar-afscheiding.

In de eerste uren van den bloei wordt het meeste afgescheiden. Bijna alle bloemen gaan vóór den middag open. Er zijn geen bloemen bekend, die in den namiddag opengaan. Alleen na ongeveer 6 uur 's avonds begint voor eenige bloemen een nieuwe dagbloei-periode. Denk maar eens aan de gele bloemen der Sint Teunisbloem, die zoo sterk uitkomen in de donker wordende schemering. Deze bloem wordt niet door de bijen bezocht, welke er ook geen stuifmeel zouden kunnen halen, daar de korrels het eigenaardige verschijnsel vertoonen, dat ze door een slijmige stof zijn verbonden. In 't algemeen zijn de late bloemen voor de bijen van geen beteekenis.

De boekweitbloem begint vooral na zoele nachten al vroeg nectar af te scheiden en houdt ongeveer om 10 uur 's morgens op. Vele bloemen zijn zeer gevoelig voor hitte, terwijl andere, zooals witte klaver en herik zelfs bij zeer warm weer blijven geven.
De meeste bloemen zijn zeer gevoelig voor warmte en licht, niet alleen wat de nectarafscheiding betreft, doch hun geheelen bloei, het openen van de bloemkroon, het rijpen der meeldraden en 't afzetten van stuifmeel.

De nectar is een suikerhoudend sap, dat bij verschillende bloemensoorten verschilt in geur, kleur en samenstelling en vooral in watergehalte. In 't algemeen is het zeer rijk aan water (60-93%), vooral bij de keizerskroon (90%). De nectar bevat ook veel rietsuiker (sacharose) en een veel kleiner deel druivensuiker. Men vindt er sporen in van etherische oliën, welke de bloem en ook den honig een eigenaardigen geur (aroma) geven. De nectar heeft bij verschillende bloemen een andere kleur of dikwijls tint, daar er van een zoo waterhoudende stof niet van een sterke kleur sprake kan zijn.

Nectar is een zuiver plantenproduct en voor de bijen de „grondstof" waarvan zij den honig bereiden. In de eerste plaats scheiden ze er veel water uit af, dikwijls ± 80%. Een zeer voorname rol speelt het speeksel bij de bereiding (omzetting) van nectar in honig, hetwelk wordt afgescheiden door speekselklieren in den kop en de borst Dit speeksel bevat een levende stof, een ferment. In de geheele natuur spelen de verschillende fermenten een buitengewoon belangrijke rol. Men spreekt ook wel van enzym, wanneer men bedoelt het werkend gedeelte van het afscheidingsproduct eener klier.

Zoo vindt men b.v. in de verterings-organen van den mensch tal van verschillende klieren, die ieder een bepaald sap afscheiden, speeksel, maagsap, darmsap, de vleeschkliersap enz. Die enzymen der sappen hebben ieder een bepaalde scheikundige eigenschap met een vermogen dat buitengewoon is. Wanneer de enzymen zich met het voedsel vermengen, dan kunnen ze de groote moleculen aantasten, welke dan in een aantal kleine moleculen uiteenvallen. Zoo heeft er omzetting van stoffen plaats en wordt voedsel geschikt gemaakt om in het bloed opgenomen te kunnen worden.

Wij bezitten een enzym voor koolhydraten, een voor eiwit, een voor vet, enz. Is voor den mensch b.v. het enzym van zijn speeksel van groote beteekenis voor zijn voedsel, voor de bijen is het enzym harer speekselklieren van niet minder belang bij de bereiding van nectar in honig, dus bij de bereiding van haar voedsel, dat ze niet dadelijk verder verteren, doch als honig lang kunnen bewaren in cellen, die met een wasdekseltje luchtdicht zijn afgesloten.

Wanneer de nectar in de honigblaas der bij is, begint het enzym zijn werking en tast de rietsuiker aan. De groote moleculen worden gesplitst in glucose en fruktose, twee andere suikerstoffen. Deze werking heet inverteeren. Bovendien komen bij het nieuwe product nog enkele nieuwe stoffen, zooals stikstofhoudende eiwitstoffen tot 0,8%, minerale stoffen (waaronder phosphorzuur) tot 0,1—0,8%, mierenzuur 0,2—0,23%, sporen van etherische oliën, stuifmeel en was.

Honig is geen zuiver plantenproduct meer, 't is een levende stof, als bloed, melk enz. Men vindt er een ferment in. Wanneer men honig boven 70°C. verhit, dan wordt het ferment gedood, zoodat honig dan zijn groote waarde als voedingsproduct en geneesmiddel verliest en in waarde niet veel hooger staat dan kunsthonig. Bovendien verliest de honig door die verwarming zijn vluchtige stoffen en daarmede zijn aroma. Kunsthonig is geen levende stof omdat hij geen ferment bevat. Op dit beginsel berust een mooie proef waarmede men kan onderzoeken, of men met natuur- of kunsthoning heeft te doen, wat op 't gezicht, en ook lang niet altijd met chemische proeven met zekerheid is aan te toonen.

Men neemt wat zetmeel, dat men zeer gemakkelijk kan aantoonen, daar het zich met jodium intens blauw kleurt. (Men heeft slechts een weinig van laatstgenoemde stof noodig.)
Men doet wat zuiver zetmeel in een glazen buisje en voegt daarbij een weinig water en wat natuurhonig en verwarmt alles tot 37° C. Het ferment in den honig tast de groote moleculen van 't zetmeel aan, welke tot kleinere moleculen worden ontleed. Het zetmeel is omgezet in suikerstoffen. Na een ½ à 1 uur neemt men weer de proef met jodium. Er wordt niets meer blauw gekleurd.
Had men kunsthonig bij 't zetmeel gevoegd, in plaats van natuurhonig, dan zou de massa na de proef wel de blauwe reactie op jodium gegeven hebben. Het zetmeel was dan niet veranderd, omdat de kunsthonig het ferment mist.

Tenslotte wijzen we nog even op den arbeid der bijen om den nectar te halen. Een bij brengt in haar honigblaas ongeveer 40 m.G. nectar thuis na een uitvlucht, en moet dus 3.000.000:40= 75.000 uitvluchten maken om 3 K.G. nectar te verzamelen. Hiervan wordt ongeveer 1 K.G. honig bereid. Een enkel bloempje b.v. van de Esparcette bevat 0,2 m.G. nectar. Om 3 K.G. nectar te verzamelen moeten dus 15 millioen bloempjes bezocht worden.
De macht van 't kleine in de natuur!