De nectariën in 't algemeen.

II

De oudere bloemen zijn de windbloemen. Deze geven zeer veel stuifmeel en de wind brengt dat over en zorgt voor de bestuiving. Men vindt in deze bloemen geen honing. Langzaam ontstonden in het groote evolutie-proces de insectenbloemen, eerst eenvoudig, later meer samengesteld en grootsch van bouw en inrichting. Er ontstond een steeds inniger samenleving of samenwerking tusschen insecten en bloemen, en zoo vinden we in de bloemen nectarafscheidende organen, soms eenvoudig als kussentjes, wratjes, kegeltjes enz. en openliggend in de bloemen, waar de insecten gemakkelijk nectar kunnen halen, tot deze door den regen wegspoelt en de insecten moeten wachten, tot er bij zonneschijn weer nieuwe nectar te voorschijn komt.

De natuur, die steeds zooveel mogelijk economisch werkt, streefde naar verbetering, naar krachtsbesparing. Zij wilde de kwaliteit verbeteren van den nectar en vond middelen om deze te beschutten tegen het wegspoelen door regen en te beschermen tegen verdamping bij hitte. Zoo werden bij tal van bloemen de nectariën gebouwd in verborgen groefjes, kokertjes en spleten, ontoegankelijk voor insecten, die korte zuigtongen hebben, dus voor die, welke alleen den openliggenden nectar kunnen bemachtigen. Tegelijkertijd ontwikkelden bij insectensoorten de zuigtongen en daarmede ook inwendige organen om den nectar naar het nest te brengen.

Door de grootere hoeveelheden, welke konden verkregen worden, ontwikkelden de organen om nectar te vervoeren en om te zetten in honig en verbeterden verschillende levensvoorwaarden, b.v. het was mogelijk in gezelschappen of staten te leven. Daarmede kwamen nog andere organen tot hoogere functie enz.

De natuur verbeterde nog steeds de nectariën, nog doelmatiger, en meer beschut tegen hitte en regen. Deze liggen dan prachtig ingebouwd en verborgen, diep in 't inwendige der bloem. Daarvoor zijn dan kelk- of bloembladen enz. gevormd tot kunstige organen, met heel andere functie dan de oorspronkelijke.

Eindelijk wist de natuur te bereiken, dat de nectar, welke werd afgescheiden, niet verloren ging, wanneer er niet spoedig insecten komen. De nectar wordt dan opgegaard en bewaard in daartoe gevormde bewaarplaatsen in den vorm van bakjes, sporen, huisjes enz.

't Zijn alleen de insecten, welke onder haar soortgenooten „verstandelijk" hoog staan en de langste zuigtongen hebben, welke de verborgen en diepliggende nectariën, met de „proviandkelders" kunnen vinden en bereiken. Bij vele nectariën wordt de toegang bemoeilijkt door veelzijdige bochten, bulten, lijsten, wratten, schubjes, kleppen en andere verhevenheden. Soms is die toegang versperd door haren, meeldraden enz., zoodat een „oningewijde" onder de insecten onmogelijk den verborgen schat kan bereiken.
(In 't algemeen geeft de natuur ook aan den mensch haar schatten niet, of ontsluiert haar geheimen niet, dan na geduldig zoeken en volhardend arbeiden en nadat het intellect tot een bepaalde hoogte is opgeklommen, en verschillende eigenschappen als geduld, nauwkeurigheid, volharding enz. een bepaald peil hebben bereikt).

Eigenaardig is het, dat naar den verborgen en diepliggenden nectarschat in de bloem gekleurde strepen loopen, welke dadelijk in 't oog vallen, omdat de kleur ervan nogal sterk afwijkt van die der kroon of kelkbladeren. De plantkundigen noemen die strepen honigmerken en vele nemen aan, dat die voor het insect dienen om gemakkelijk den weg naar den nectar te vinden.

Met welk doel heeft de natuur dien „innigen band" gelegd tusschen bloemen en insecten? Alleen voor de kruisbestuiving, waardoor niet alleen het bestaan der soort is verzekerd, maar vooral ook, omdat daardoor een veredeling, een hoogeren vorm der soort, het evolutieproces op 't plantengebied mogelijk is geworden.
Tusschen de bloemen (die als voortbrengsters der zaden de draagsters zijn van de soort) en de haar bezoekende insecten bestaat steeds een wisselwerking. De nieuwere vorm van de eene brengt tot een hoogeren vorm van de andere.

Bijna alle nectariën zijn met 't bloote oog te zien en toch gaan de meeste menschen (ook de meeste imkers) ze ongemerkt voorbij, omdat ze zoo klein zijn. Laten we ons oefenen om ook het kleine waar te nemen, desnoods met een loupe.
Van alle nectariën is bij de verschillende plantensoorten een buitengewone verscheidenheid in vorm, ligging, bouw en doelmatigheid. Vele zijn zoo prachtig en kunstig gebouwd, dat men hier ook mag spreken van de wonderen der bloemen.