De „Honigbronnen" der bloemen. (vervolg).

IV
Eenige voorbeelden van bloemen met honigbakjes en sporen.

Bij tal van bloemen blijft de nectar op de nectariën, waar hij wordt afgescheiden, doch bij andere bloemen wordt hij opgenomen in verzamelplaatsen, die zeer verschillenden vorm hebben (holten, gleufjes, bakjes, sporen.) Daar is de nectar beschut tegen het wegspoelen bij regen, of 't verdrogen bij felle zonnewarmte. Die bewaarplaatsen zijn dan zoo diep, of moeilijk te bereiken, dat slechts bepaalde insecten met haar goed ontwikkelde zuigtongen er den nectar kunnen uithalen. De bloem is voor deze insecten zoo gebouwd, dat zij er een makkelijke plaats vinden, om zich neer te zetten.

De natuur geeft in haar onuitputtelijken rijkdom ook in de honigbakjes en sporen een groote verscheidenheid, het een al fraaier ingericht dan het andere. Heel aardig zijn die bakjes bij het nieskruid (ook kerstroos geheeten) dat in den winter bloeit. Wat de bloemkroon lijkt, is eigenlijk de kelk, terwijl de eerste is vergroeid tot een krans van honigbakjes in den vorm van bekertjes met schuin afgesneden opening.

Niet minder fraai zijn de honigbakjes der lichtblauwe bloemen van 't juffertje in 't groen met haar fraaie fijn geslipte bladeren. De honigbakjes hebben den vorm van dekschaaltjes, die aan een steeltje zitten. Van buiten gezien zou men hier geen honigbakjes bespeuren. Licht men echter een dekseltje op, dat op één plaats vast zit, dan ziet men den nectar in het schaaltje.

Neemt men bij de „monnikskap" (een giftige plant, die veel in boerentuintjes wordt gekweekt) van de donkerblauwe kelk het bovenste kapvormige blad weg, dan komen er twee eenigszins hoornvormige organen voor den dag, die elk op een lang steeltje zitten. 't Is de bloemkroon, die is uitgebouwd tot twee mooie „honigbakjes", die door het groote kapvormige bovenblad beschut worden tegen regen, wind en zon. De nectar van de monnikskap is gifitg. Hij wordt door de bijen opgezogen en schijnt haar niet te hinderen.

De honigbakjes zijn in 't algemeen te beschouwen als zeer kunstige, doelmatige en volmaakte organen die zijn ontstaan uit andere deelen der bloem met een eertijds gansch andere bestemming.
De sporen, die bij vele bloemen worden gevonden, zijn bij nadere beschouwing geheel anders, al dienen ze tot 't bewaren van den nectar die wordt afgescheiden door de daarin liggende nectariën. De sporen zijn buisvormige aanhangsels van kelk- of bloembladeren. Meestal heeft een bloem slechts één spoor. Soms vindt men er meerdere bij.

Bij de Oostindische kers is de gekleurde kelk naar achteren uitgegroeid tot een groote puntige spoor, in welker nauwste gedeelte de nectariën liggen. Soms is de nectarafscheiding zoo overvloedig, dat hij tot de monding der spoor staat. Dan komen ook de bijen wel op bezoek. Staat de nectar minder hoog, dan kunnen alleen de hommels het vocht opnemen.

Men ziet niet zoo vaak, dat de spoor een uitgroeisel van de kelk is, doch meer van de bloemkroon, zooals b.v. bij de Tuin- en de springbalsamien, waarbij één bloemblad van een spoor is voorzien, waarin de nectariën liggen. Bij het viooltje heeft het onderste kroonblad een buisvormig verlengsel, een spoor, deze vangt den nectar op van de nectariën, die men kan vinden op de aanhangsels van twee meeldraden, welke in de spoor liggen.

Heel mooie sporen vindt men bij de riddersporen in onze tuinen, die trouwens hun naam er aan hebben te danken. Hier doet zich het eigenaardige verschijnsel voor, dat de gezamelijke spoor der 4 kroonbladeren in de spoor steekt welke te vinden is aan één der 5 kelkbladeren.

Eindelijk wijzen we nog op de akelei (Aquilegia), die vele tuinen siert. Kelk en bloemkroon zijn beide gekleurd, meestal blauw of paars. Elk der 5 kroonbladeren is aan den voet buisvormig en van een omgekrulde spoor voorzien. De nectariën zijn te vinden in den top, die een weinig is vernauwd. De sporen dringen tusschen de kelkbladeren door. De akelei wordt in ons land weinig in 't wild gevonden.
Het is de moeite waard de veredelde variëteiten te bekijken in verschillende kleuren en tinten van wit, rose, paars. Het aantal bloembladen is dan zeer toegenomen, en meerdere sporen zijn in elkander geschoven. Soms zijn de sporen geheel vervormd, of ze zijn bij een deel (of bij alle bloembladen) verdwenen. Bij de vervormde sporen schijnen de nectariën niet meer te bestaan, want er komt geen insectenbezoek. Bij de wilde akelei wordt het bezoek der insecten zeer bemoeilijkt. Deze kunnen slechts van uit het binnenste der bloem in de spoor dringen, om den nectar te bereiken.

Bij het vlaskruid (Linaria) wordt de nectar afgescheiden door een verhevenheid aan den voet van 't vruchtbeginsel en vloeit door een smalle spleet naar beneden in een spoor.

Hiermede staken we vooreerst onze wandeling in de natuur en hopen, dat onze imkers zelf waarnemingen zullen doen. Er is heel wat moois te zien. We hebben thans de „Honigbronnen" wat nauwkeuriger bekeken en zullen gaarne ook de „stuifmeelbronnen" der bloemen eens bezien.
De wonderen der bijenwereld brengen ons vanzelf naar de wonderen der bloemenwereld.

T.C. HOOTSEN.