Het Honingvraagstuk.

Het is buiten guur, ongezellig weer. Zoo echt om binnenskamers een en ander bij den warmen haard te bewerkstelligen. De telefoon gaat; een Imkerbroeder belt mij op om eenige inlichtingen, welke hem gaarne, en goedkooper dan bij een advocaat, worden verstrekt.

Ik informeer natuurlijk bij hem naar afloop van zijne campagne 1925. Enthousiast vertelt hij mij dat hij van zijne volken een ruime opbrengst heeft gehad. Ongeveer 400 pond slingerhoning had hij verkocht en had nog meer kwijt gekund als hij maar had gehad.
Ik maakte hem er opmerkzaam op dat hij dan welvoegelijk van een collega had kunnen bijkoopen en zoodoende drie partijen gediend waren. Zijn klanten, de Imker die te veel heeft en zijn product niet tot een loonenden prijs kan afzetten, en hij zelf om de dubbele verdienste, er zijn clientèle niet naar een ander te moeten zenden en zelf nog een extraatje te kunnen verdienen.
Hij had over deze mogelijkheid niet gedacht en beloofde mij direct de noodige stappen te zullen doen om van een betrouwbaar collega honing over te nemen.

Dit gesprek bracht mij tot nadenken en gaf mij aanleiding om onder bovenstaand hoofd dit artikeltje te schrijven.
Nu ik van plattelands-imker, stads-imker ben geworden, of zooals een gevleugelde uitdrukking in onze Vereeniging de laatste jaren de Nederlandsche imkers onderscheidt in Hoedjes- en Petjes Imker, heb ik zeer dikwijls de opmerking gemaakt dat de stads-imker in den regel meer honing tegen goeden prijs kan afzetten dan hij zelf oogst. In den regel koopt hij niet bij en gaat er zoodoende een groot afzetgebied verloren. Ook is hier het terrein waar zich de Hoedjes- en Petjes Imker de hand kunnen reiken en tot wederzijdsch profijt werkzaam kunnen zijn. Dat hierdoor ook de Vereenigingsband sterker wordt aangehaald behoeft geen betoog.

Alleen is hiervoor een organiseerende en regelende hand noodig en hiervoor wensen ik „Toontje Solidair" en Afdeeling Handel in het werk te stellen.
Ik stel mij de zaak zoo voor. De Imkers welke geregeld te kampen hebben met geen of onvoldoenden afzet van hun honing geven hun naam en adres aan de Afdeeling Handel. De stadsimker, welke doorgaans meer honing kan plaatsen dan hij heeft, doet dit eveneens. Hiermee kan direct een aanvang gemaakt worden. Heeft nu een stadsimker honing te weinig dan weet hij direct dat er bij het centrale punt honing beschikbaar is.

We gaan verder. Beide partijen spreken af dat ze niet onder een niet te hoogen prijs aan het publiek zullen leveren en wel dusdanig dat er een behoorlijke winstmarge voor den Hoedjes-imker overblijft. Gaat dit een tijdlang goed dan kunnen die stad-imkers zich tezamen sluiten om gemeenschappelijk hun product en dat van den plattelands-imker op uitgebreide schaal aan den man of de vrouw te brengen. Mij lijkt hiertoe nog als de meest geschikte manier van plaatsing, het doen venten langs de huizen in de groote steden met speciaal hiervoor vervaardigde, net uitziende karretjes. Ik heb de stellige overtuiging dat deze manier van werken een goed finantiëel resultaat zal opleveren.

We gaan nog weer verder. Alle honing gaat eerst naar het Centrale punt, hier Afd. Handel. Daar wordt ze gekeurd, zoo noodig gemengd, verpakt en aan den stadsimker welke ze noodig heeft, verzonden. Zoodoende krijgen we een zooveel mogelijk gelijk product en eenvormige verpakking. Hiervoor zorgt natuurlijk ook de Afd. Handel en moeten deze verpakkingsmiddelen zoo doelmatig mogelijk en zoo goedkoop als even kan, bezorgd worden.

We gaan nog een stap verder. De mogelijkheid bestaat om een rijksmerk op onzen honing te krijgen. De moeilijkheid zit echter in de Contrôle. Gaan we op bovenstaande manier werken dan moet het product bij den producent in eenvormige bussen en onder afsluiting door een contrôlestrook of plombeering naar het Centraalpunt opgezonden worden, waar ze verder verpakt en van een rijksmerk wordt voorzien.
(wordt vervolgd.)