Maandpraatje.

Juni.

Was het onze meening in het Meimaandpraatje, dat dit jaar de zwermen zeer vroeg zouden komen, de gure Meimaand heeft ons anders doen zien en het staat nu te bezien, of wij wel op tijd, dat is in het begin van Juni de zwermen er af krijgen.
Weliswaar hoorden wij reeds van zeer vroege zwermen (29 April) maar dat waren uitzonderingen en kunnen we er gerust op rekenen, dat de hoofd-zwermtijd dit jaar zal vallen in de laatste helft van Juni, zoo niet later.

Wie zijne bijen gedurende de drachtpauze gevoerd heeft, zal ervaren, dat de volken in sterkte zijn toegenomen. Wie het nagelaten heeft, zal niet veel verder zijn dan een maand geleden, ja wij hoorden zelfs van het zoo gevreesde broedtrekken. Indien de bijen dit gaan doen, dan is er eerst iets vooraf gegaan, n.l. het ophouden met leggen van de moer en is men dus veel verder achteruit, dan men wel vermoedt.

Het gaat er mee als met een legerkorps, dat zijn reserves zoover achter het front heeft liggen, dat als de tijd van aanvallen daar is, de reserves pas zullen aankomen, als de strijd beslecht is, natuurlijk in het nadeel van dit leger. Wij kunnen het derhalve niet genoeg herhalen, dat wie met voordeel imkeren wil, in drachtpauzen (waaronder wij ook slecht weer rekenen) duchtig de honingpot moet aanspreken.

Edoch, in 1923 hadden we ook zoo'n slechte Mei- en Junimaand en wie herinnert zich niet de hittegolf die in Juli volgde, met zijn enorme dracht? Nog heden ten dage spreken de Imkers nog van „hittegolfhoning." Maar zijn er geen werksters, dan baten ons geen duizend hittegolven en daarom nogmaals, zingen wij in de drachtlooze tijden het Imkersvolkslied voeren!

Wie moeite heeft met het invoeren van een nieuwe moer, passe het volgende middel eens toe.
Het volk wordt geheel in een leegen korf of jaagvat geveegd. De oude moer wordt uitgevangen en elders gebruikt of gedood. De nu moerlooze zwerm laat men eenigen tijd aan zijn lot over, nadat de korf met een doek is toegebonden. Is het volk goed aan het huilen, dan maakt men den korf los, besprenkelt de bijen met wat honingwater en werpt de moer er tusschen.

We laten nu nog een poosje de korf staan en men zal ervaren, dat het huilen ophoudt en het volk zich tot een bol samentrekt. Wie nog wat angstig is dat de moer zal worden afgestoken, kan haar eerst in een moerhuisje sluiten en later losmaken.
Heeft het volk nog broed, dan kan men dit zoolang te bewaren geven aan een ander volk, of als het niet te lang duurt, de kast eenvoudig sluiten en met wat kleedjes dichtdekken.

Wacht niet te lang met het opzetten van de honingkamers. Ik weet wel, het klinkt nu zoo'n beetje als galgenhumor, maar zoodra er wat te halen is, zullen volkrijke stokken zeer spoedig om den honingkamer vragen, welke men het best uitrust met uitgebouwde raat.

De korfimker moet voortmaken en zorgen, dat uiterlijk bij het ontvangen van dit Maandschrift zijne voorzwermen en liefst zijn nazwermen er af zijn. Indien niet op natuurlijke wijze, dan maar jagen. Echter geen zwakke volken jagen, laat dan liever komen wat komt.

Wie geen voorstander is van de carbollap en zich ook niet wil bedienen van tabak in zijn berooker of Dathepijp bestelle eens een pakje Euskolbriketten en hij zal zien, dat óók voor dit middel de bijen respect hebben.

JOH. A. JOUSTRA.