Maandpraatje.

Juli.

Juni, anders dé zwermmaand, bracht ons niets anders, dan kouden guren regen en daarmede armoede onder de bijenvolken. Viel hier en daar misschien een zwermpje, veel bizonders was het niet en het ware te wenschen, dat geheel geen zwerm was afgekomen, want dit vermeerderde het aantal volken en daarmede het aantal stumpers op den bijenstand. Bovendien gaf het meer werk, want van bouwen is natuurlijk geen sprake en van leggen evenmin, zoodat zoo'n zwerm méér dan verlies beteekende.

Wie nog suiker had, of voerhoning heeft kunnen bekomen, zal ervaren hebben welk een massa voedsel de bijen in Juni noodig hebben en wij staan verbluft, als we zien, welk een enorme hoeveelheid nectar de bijen bij goed weer toch wel kunnen binnenbrengen en welk een rijkdom aan die zoete stof de natuur ons wel biedt ..... als het honingweer is.

Hoewel in verhouding de jonge moeren vrij vlug bevrucht werden, ik noteerde 10 en 14 dagen vóór eieren gelegd werden, is het kweeken van moeren in zulke tijden een ondankbaar en kostbaar werk. Elken avond werd gevoerd met warmen honing en dat heeft er toe bijgedragen, dat de bevruchting nog vrij vlot van stapel liep.
Intusschen, menig pondje honing vond op deze wijze zijn weg en worden de moertjes zóó erg kostbaar. Een groot voordeel is echter, dat nu in Juli de volken kunnen worden voorzien van een jonge bevruchte moer en dat heeft vooral voor heide-imkers een groot voordeel. Reeds Gravenhorst leerde ons niet met overjarige moeren de heide te bezoeken en wij kunnen gerust op diens advies handelen. Trouwens onze eigen ondervinding leert hetzelfde en zoomogelijk laten wij de oude moeren thuis.

Op verschillende standen, welke wij bezochten, leden de bijen bepaald gebrek en wij uitten meermalen de meening, dat de bijen te ber.... waren on te steken. Alle energie, alle levenslust en levenskracht was gebroken en bij het openen van kasten kon men dat eigenaardige knarsende geluid hooren, dat men steeds bij armoedsvolken waarneemt.
Deze ondervoeding zullen de bijen nog wel niet zoo spoedig te boven zijn en het zou ons niet verwonderen, als zeer spoedig, de over het algemeen niet zwakke volken, heel wat bijen zullen verliezen.
Hiermede dient men rekening te houden met het eventueel aftappen van bijen en het ontnemen van broed.

Edoch, ..... de Julimaand kan heel wat goed maken en terwijl ik dit schrijf is het heerlijk warm weer, de Linde, witte klaver en blauwe korenbloem, welke zooveel nectar leveren bij gunstig weer, bloeien en de bijtjes winnen! Welk een genot, na zoo'n langen drachtloozen tijd te midden van de vroolijk zoemende bijtjes te kunnen verkeeren; dan klopt ons hart van vreugde en we zijn blij met onze immen en blij, dat we Imker zijn.

Maar we kunnen niet bij het heden blijven stilstaan en vooral de imker, welke gaarne zijne honingtonnen gevuld ziet, dient vooruit te zien en zijn oog gevestigd te houden op het najaar.
En dan adviseeren wij, houdt Uwe volken toch zoo sterk mogelijk. Misschien hebt ge U een nieuwe woning aangeschaft en ziet die gaarne bevolkt; doe dit nu niet, wacht er mede tot na de heidedracht, want versnippering is thans meer dan ooit uit den booze.

Wie kastvolken of boogkorven heeft, behoeft niet met alle volken naar de heide te gaan, ik zou dit zelfs bij voorkeur niet doen. Nemen wij aan, dat een imker 10 volken heeft, welke nu ja vrijwel geschikt blijken te zijn, om de reis naar de heide te ondernemen, dan zal hij beter doen, om van een viertal volken het gesloten broed te ontnemen en dit om te wisselen met ramen open broed of eitjes. De heidevolken krijgen dus bij kasten 10 ramen gesloten broed mede en de boogkorven b.v. een negental bij 12boogs en een 12tal bij 16boogskorven. Wij besparen ons daardoor vrachtkosten, of ruimte en hebben kans heel wat meer honing te oogsten.

De achtergebleven volken komen met eigen hulp, of misschien met wat voeder wel op kracht en kunnen dan zoo zoetjes aan ingewinterd worden. Wie dit wil doen, late de oude moeren thuis en geve de jonge die „nach-schup" mede. Ga niet te laat naar de heide en in geen geval, als deze reeds met een paars kleed bedekt is. Beter twee weken te vroeg, dan één te laat, want de eerste pluk is de beste.
Vertrouwt men een misschien vroegen voorzwerm niet, jaag die dan om met een late nazwerm, maar alleen dan, als de jonge moer reeds in eierlage is. Óók kan men zoo'n volk op de heide „uit de rij" zetten, maar dan dienen we er wel aan te denken, dat het vooruitgezette volk eenige dagen niet vliegt en het gewin op die dagen mist. Echter toch altijd beter, dan dat ons de zwerm ontsnapt.

En nu nog een practische wenk. De suiker is van het jaar spotgoedkoop, zóó goedkoop zelfs, als zij nog nimmer is geweest en waarschijnlijk ook wel nooit meer worden zal. Vele imkers bestellen slechts een zeer kleine hoeveelheid en wachten eerst de heide nog eens af. Luister eens naar een goeden raad en wijk dit jaar eens van Uwe gewoonte af en bestel het aantal kilo's waar U recht op heeft. Velen onzer leden hebben er spijt van, dat zij in het voorjaar, of verleden najaar niet hun volle kwantum hebben betrokken, waardoor zij thans hunne volken zagen sterven, of zich voorzagen van de zoo dure consumptiesuiker. Uw eigen belang brengt mede, dat Gij niet weer in die fout vervalt, maar wij willen er hier nog wel eens op wijzen.

En nu tenslotte nog de wensch, dat in deze maand de honingslinger bij den lossenbouwimker mag snorren en de vastebouwimker zijne zwermen en afgezwermde volken op kracht mag krijgen, dan is het leed van Mei en Juni weer vergeten, dan is eind goed, al goed, blijft de moed er in en zal misschien 1926 toch nog niet tot de „zwarte" jaren gerekend behoeven te worden.

JOH. A. JOUSTRA.