Maandpraatje.

Augustus.

Wanneer dit blad onder de oogen van onze lezers komt, staan de bijen reeds op de heide, behooren er tenminste reeds te staan. Op den bijenstand is het nu een doodschen aanblik en de imker voelt zich nu op zijn eigen erf niet recht in zijn schik. De Augustusmaand kan in het bizonder benut worden, om den leegen bijenstand eens terdege op te knappen. Straks komen de heidevolken weer terug en wij kunnen deze dan weer een plaatsje geven in een netten stal.

Uwe bijtjes zorgen voor U, gedurende de heidebloei, zorgt Gij voor haar op Uw manier, ziet de dakbedekking eens goed na, want gedurende den langen winter kunt ge weinig aan Uw bijenstand herstellen.
Staat de stal wel stevig genoeg? Behoeft hij niet een nieuw verfje. Schuren soms hinderlijke boomen tegen den stal aan? Is hij niet aan deze of gene zijde wat verzakt en staan daardoor de bodemplanken niet horizontaal?
Nu de bijtjes voor eenige weken „en Pension" zijn, hebben wij eens heerlijk den tijd, om deze karweitjes te verrichten, waardoor we ons verder heel wat ellende besparen, want het zou niet de eerste keer zijn, dat geheele bijenstanden met volk en al omver woeien.

Meer dan gewoonlijk zijn er volken met oude moer naar de heide vertrokken, omdat vele volken niet zwermden en niet iedereen in de gelegenheid was, om zijn oude moers met jonge om te wisselen. Wie in dezelfde omstandigheid verkeert zal goeddoen eens een keertje meer naar de heide te gaan en zich goed op de hoogte te stellen met het doen en laten zijner volken.
Heeft U b.v. sterke volken, welke niet in den honingkamer willen, inspecteer die eens even, of zij misschien ook zwermplannen hebben. Of, werkt een volk in den honingkamer en laat het dezen na eenigen tijd in den steek, trekt zich dus terug in de broedkamer, dan is bijna met zekerheid te zeggen, dat het volk zwermplannen heeft. In het Julinummer gaven wij enkele middelen aan om het heidezwermen te voorkomen, lees die nog eens na, vóór ge een bezoek aan Uwe bijen brengt, maar laat overigens Uwe bijen op de heide zooveel mogelijk met rust.

Wie van ons nog de weinig barmhartige methode van het afzwavelen na de heidedracht volgt, moet eens trachten wat meer menschelijk te werk te gaan en de bijen of af te jagen, óf af te salpeteren. Voor 50 ct. kunnen we reeds eene advertentie in dit blad plaatsen en vele imkers zijn in het najaar verlegen om zgn. kale volken. Wie die kale volken niet wenscht te verkoopen, benutte de bijen voor zijn eigen stand en versterkt daarmede zijne immen.

Bij sommigen heerscht nog twijfel, of de bijgevoegde bijen wel van nut zijn voor het volk; wij doen dit geregeld en wel met de beste resultaten. Maar, men dient zijne volken daarvoor uit te zoeken en b.v. geen moerlooze volken af te jagen, daar de bijen van zoo'n volk den winter niet overleven.
Oók kunnen we op deze wijze in het bezit komen van geheel nieuwe volken b.v. eenige kale volken bij elkaar in een kast of korf te vegen en te voorzien van een goede moer en het geheel met suiker en wat honing op te voeren.

Een zeer groote fout wordt nog vaak gemaakt door den korfimker, doordat hij zijne beste volken den zwaveldamp offert en de minder goede, opvoert met suiker en het volgend jaar, daarmede zijn geluk beproeft. in dit opzicht kunnen we onze bedrijfswijze verbeteren en volken met een beste moer welke men wenscht uit te breken, niet te „slachten," maar af te jagen, de moer uit te vangen en deze laatste te verwisselen met een, welke minder goede eigenschappen heeft, óf men voegt bij dit uitgejaagde volk de bijen van een ander volk en voert het op met honing en suiker, liefst in een vel, waarin mogelijk nog versch stuifmeel zit.

Op deze wijze gaan we den winter in met volken van goede afstamming en helpen we indirect mede tot grootere honingopbrengsten in het volgend jaar.
Wie verschillende volken bij elkaar wil voegen, kan dit in het najaar zonder veel moeite doen. Echter geven wij in overweging eens goed op die volken te letten. Dhr. Minderhoud meent, dat dergelijke kolonies „schijnkolonies" zijn, waarvan de bijen elkaar wel verdragen, doch feitelijk toch niet de zoo gewenschte éénheid vormen. Wij weten, dat vooral gedurende den langen winter de éénheid in een volk bewaard dient te blijven, opdat zij zoo min mogelijk warmte verliezen en zoo weinig mogelijk teren. Bij veel voedselgebruik gaat verhoogde kotafscheiding gepaard en tengevolge daarvan treedt vaak roerziekte op.

Wij raden derhalve aan, vooral déze volken eens goed te bestudeeren en zien hoe zij zich gedurende den winter gedragen. En ik geloof, dat wij dhr. Minderhoud er een dienst mede bewijzen hem met onze ervaringen dienaangaande op de hoogte te houden, waardoor tevens de theorie „schijnkolonie" door practische onderzoekingen wordt bewezen ..... of wellicht overboord gegooid.

Mijn oude leermeester, een ongeletterd man, welke echter een goede practicus was en een schrandere kop bezat, drukte mij menigmaal op het hart, alleen zulke volken op te zetten, waarmede de moer minstens twee broednesten gemaakt had. Deze man was overtuigd, dat het volk eene eenheid moest vormen, al kon hij dit zoo goed niet onder woorden brengen. Ze moeten aan de moer gewennen jongen, placht hij menigmaal te zeggen. Laten wij, 't zij, dat wij de bijenteelt als nevenverdienste, of uit pure liefhebberij beoefenen, ons de moeite eens getroosten goed acht te geven op alle levensverschijnselen en deze vastleggen. Doe er mededeelingen van aan de Redactie, die wel zorgen zal, dat deze
openbaar worden.

Kleine oorzaken hebben soms groote gevolgen, kleine, doch juist waargenomen bizonderheden, kunnen vaak aanleiding zijn dat dieper op de zaak ingegaan en misschien heel wat raadselen welke op het gebied der bijenteelt nog te over zijn, tot een oplossing brengen.

JOH.A. JOUSTRA.