Het honingen der bloemen.

Alvorens hierop dieper in te gaan, dien ik er eerst de aandacht op te vestigen, dat eigenlijk bezwaarlijk gesproken kan worden van het honingen der bloemen. De bloemen produceeren n.l. in 't geheel geen honing. De stof die zij afzonderen is van geheel andere samenstelling dan de honing zooals wij die kennen, en wordt nectar genoemd.

Hoe deze nectar nu ontstaat zal in 't volgende besproken worden.
Wanneer we een bloem, b.v. een lindebloesem nauwkeurig bekijken, dan merken we al direct verschillende organen op. In 't midden van die bloem staat een fleschvormig groengekleurd orgaan. Dit noemen we de stamper. Het bovenste deel van die stamper eindigt in een klein plat schijfje, de z.g. stempel. Om de stamper heen staat een krans van dunne draadjes, die ieder aan hun top een knopje dragen. Dit zijn de z.g. meeldraden met helmknoppen. Daaromheen staan de bloemblaadjes en het kelkje.

Het is nu noodig, dat het z.g. stuifmeel, dat uit de helmknoppen wordt losgelaten op de stempel komt, liefst van een andere bloem. Om dit stuifmeel nu van de eene bloem op de stempel van een andere bloem te brengen is de tusschenkomst van een insect gewenscht (n.l. bij de z.g. insectenbloemen). Om dit insect te lokken heeft de natuur de bloem organen gegeven die de nectar afzonderen. Deze organen heeten nectariën en bestaan uit groote dunwandige cellen. In de plant heeft een voortdurende sapstrooming plaats, naar alle deelen, dus ook naar de bloemen. In dat sap zit o.a. opgelost de z.g. druivesuiker, eiwitten, zouten, enz.

Zoodra de bloem ontluikt heeft een zeer sterke sapstuwing daarheen plaats. Het eitje(s) dat binnen in de stamper zit is nog onbevrucht en heeft slechts zeer weinig voedsel noodig. Onder den invloed van de steeds aanzwellenden drang van het sap wordt dit nu gedeeltelijk door die dunwandige cellen van de nectariën naar buiten geperst, en komt alzoo als zeer fijne druppeltjes te liggen aan den voet van de stamper. Nu kunnen de bijen en andere insecten de nectar opnemen.

Zooals reeds gezegd, wordt slechts een gedeelte van het sap naar buiten geperst. De eiwitten die erin aanwezig waren zijn n.l. niet door de celwanden te persen en het gevolg is dan ook, dat de nectar eiwitloos is. Hoe grooter nu de druk van het sap in de plant is, hoe meer nectar er zal worden afgezonderd, en omgekeerd hoe minder de sapdruk, hoe minder nectarafscheiding.

In een droge zomer als in 1921 hebben de planten op de zandgronden weinig water ter beschikking, terwijl de verdamping door de hitte en de drooge lucht groot is. Het gevolg is, een vermindering van de sapdruk (zelfs zoo erg, dat de planten slap gaan hangen).
Hetzelfde zien we bij schrale wind. De verdamping is dan ook groot, de lucht is droog en er wordt geen of bijna geen nectar afgezonderd. Daartegenover staat, dat bij warm-vochtig weer de verdamping weinig is en de aanvoer van water groot. We krijgen dus een hooge druk in de plant dus een sterke nectarafscheiding.

Ieder imker weet uit ervaring, dat een flinke dauwvorming gedurende de zomernacht „honing in de bloem zet". Dit is nu gemakkelijk te verklaren. Gedurende de dauwvorming is de lucht vol (verzadigd met) waterdamp. De verdamping van water uit de bladeren gaat dus zeer moeilijk. De sapspanning is groot en bijgevolg ook de nectarafscheiding, hetgeen we den volgenden morgen aan de dracht van de bijen goed kunnen waarnemen.

Zoodra het eitje in de stamper bevrucht is, begint zich dat te ontwikkelen tot een zaadje. Hiervoor is veel voedsel noodig. De voedselsap-druk wordt dus opgeheven en 't gevolg is, dat de bloem na de bevruchting niet meer nectar afscheidt.

J.B.H. JANSEN v.d. WORP.