Maandpraatje.

September.

Alles zal rech kom!
Dat was het goed vertrouwen en den steun van de Transvaalsche Boeren gedurende den ongelijken strijd in den laatstgevoerden Engelsch-Afrikaanschen oorlog. Toen daar in den slag bij Elandslaagte honderden jonge mannen werden afgeslacht, toen kwamen de overgeblevenen bij elkaar en terwijl enkele wankelmoedigen meenden, dat alles verloren zou zijn, kwam daar het grenzelooze vertrouwen in het goed recht weer boven en ... „alles zal rech kom" ging het van mond tot mond. Er is wel geen vak, dat meer afhankelijk is van de weersgesteldheid, als wel de bijenteelt en zeker ook geen, waarbij wij steeds de hoop moeten gevestigd houden op de toekomst.

Ook bij ons zal „alles rech kom" en wie daaraan nog twijfelt, die mist de allernoodzakelijkste voorwaarde om een goed imker te worden. Imkers moeten zijn, kalme, rustige, vaak nuchtere figuren, zich niet blij laten maken met een doode musch, maar zij moeten zijn optimisten bij uitnemendheid, blij, als de honing binnenstroomt en niet in vertwijfeling komen, als het nu eens, zooals dit jaar, weken aan weken, juist in goeden drachttijd, regent en koud en guur weer is. Toen heeft men de rechte imker kunnen leeren kennen. Ik sprak er, welke mij zeiden, die heele bijenteelt is niets waard en als ze nog leven, dan ruim ik ze zoo spoedig mogelijk op. Weer anderen zag men dagelijks naar den bijenstand loopen met een ietwat angstig gezicht en natuurlijk in één, soms in twee handen de voederpot. Jonge ze redden 't nog hoor, als ik nu nog maar wat voerhoning kan krijgen, dan blijven ze flink sterk.

Deze laatsten waren de menschen zooals hierboven besproken, de menschen met het onbegrensd vertrouwen, de menschen van „alles zal rech kom", zonder daardoor in eene zorgeloosheid te vervallen, neen juist daarom doen wat zij doen konden om de kansen daarvoor zoo groot mogelijk te maken. Dat zijn de imkers, welke thans, nu de rekening van de heidevaart wordt opgemaakt, kunnen roemen op veel honing, zich niet verschuilen achter „geen tijd", „slecht weer", „slechte plaats" e.d.

De heide heeft het best gedaan en de verwachtingen ervan zijn in hoofdzaak vervuld. Wij bezochten diverse heidestanden in verschillende streken van ons land en overal vloeide de nectar bij stroomen de vlieggaten binnen en toonde men ons heerlijke raathoning. Zelden ontmoetten we menschen welke minder jaloersch zijn als imkers.
Wij leidden dezer dagen b.v. eene excursie naar verschillende heidebijen-standen, allemaal Imkers natuurlijk en als men wil, toch ook allemaal min of meer concurrenten van elkaar. Maar van afgunst, jaloerschheid e.d. geen sprake, integendeel, blij als men was over eigen overvloed, pochte men op volken van zijn buurman, „wat een prachtvolk, wat een gewicht, wat een keurigen stal!"
Zie, dat doet heerlijk aan, welk een eensgezindheid en welk een blijheid anders fortuin en als er dan soms eens een volk tusschen stond, dat wat minder was, dan men er van verwachten kon, dan heel spoedig voor anderen een verontschuldiging gevonden. Voor zichzelf was men minder malsch.

Wat worden er nog weinig van die heidetochtjes gemaakt en welk een schat van kennis en practischen kijk kan men er toch verzamelen. Hier ziet men een stand, met nagenoeg allen gelijksterke en zware volken, terwijl we elders er een aantreffen, waarvan het eene volk loodzwaar en een er naast treurig is om aan te zien. Dat is niet goed, al kunnen natuurlijk oorzaken van buiten en dus buiten Imkers schuld, ons wel een streep door de rekening geven.

Vroeger bezochten wij wel eens gaarne stallen met mooi vee en wat men bij zoo'n goed onderhouden stal aantreft, zouden wij ook zoo gaarne bij de Imkers willen zien, n.l. goede, nagenoeg allen gelijke volken. Meen niet, dat dit eene onmogelijkheid is; het kan, maar dan eischt het ook veel zorg. Dit zagen wij b.v. nog deze maand in het uiterste zuidoostelijke hoekje van Drente en de gastheeren zullen niet boos zijn denk ik, als ik dit hier maar zoo publiek maak. Daar kon men zien, wat goede zorg vermag en wat volhouden beteekent. De Imkers van „alles zal rech kom", al ging het er van den zomer ook hard van langs.

Zagen wij daar niet een schitterenden stal volken van een imker, welke nog slechts enkele jaren de bijenteelt beoefent? En zoo het daar was, troffen wij het vaak ook bij anderen en in andere streken aan. Hebben we op de heide bij Terlet niet genoten van de honingrijke volken, met korven van (het is al eenige weken geleden) wel 60 pond zwaar? Oude imkers spreken nog vaak van die goeden ouden tijd, maar waar begon en waar eindigde die?

Uit dit bijenjaar kunnen we weer de conclusie trekken, dat wie zorg aan zijne volken besteedt, ook nog wel voordeel ervan trekken kan en, wanneer (slecht weer ons haast belet het huis te verlaten, toch telkens een gang naar de bijenstand dienen te ondernemen, mét de voederpot!

Nu het bijenjaar zijn einde nadert, komen de imkers voor de grootste moeilijkheid te staan, n.l. den verkoop van hunnen honing en voor velen het oogsten ervan. Het uitbreken van korven is een kunst, die niet ieder verstaat, óók daaraan herkent men den meester. Nu kan ik dit uitbreken niet bepaald een gezellig werkje vinden, maar met eenige ervaring is het toch mogelijk nog heel wat 1e kwaliteit raathoning te oogsten en deze netjes besnoeid in den handel te brengen. Heeft men bij het spijlen van zijne korven achterin maar matig gespijld, dan kan men óók bij korven zeer mooie stukken raathoning oogsten.

Wij zullen goed doen het aan het publiek aan te bieden product zoo zindelijk mogelijk te verwerken en zoo aanlokkelijk mogelijk te verpakken. Kijk hierbij niet op een enkelen cent, gij krijgt de moeite dubbel betaald. Wie zijn honing slijten wil, „trekke het zeegat uit" m.a.w. we blijven niet met ons product thuis zitten in de hoop, dat een of andere goede geest hem voor dik geld bij ons weghaalt.
Wie dat niet persoonlijk kan doen, is wellicht op samenwerking met anderen aangewezen, maar in elk geval gaat onder de menschen ermee en maak je praatje goed. Feitelijk is het schande, dat men nog zoozeer ons kostelijk product moet aanbevelen; hoeveel rommel wordt niet op de markt gebracht en voor duur geld gekocht, terwijl de „Godenspijs" met alle mogelijke mooie praatjes afzet moet vinden.

In het volgend nummer hopen wij van de hand van een zeer bevoegd deskundige, een artikel te plaatsen hoe te handelen, om niet in conflict te komen met den keuringsdienst. Voorloopig willen we er op wijzen, dat honing, welke op voor het publiek toegankelijke plaatsen ten verkoop wordt aangeboden op de verpakking minstens het woord Honing moet bevatten in Latijsche hoofddrukletters van 6 m.M. hoogte en een lijndikte van 1 m.M. Niet in een detailverpakking aanwezige honing, b.v. in tonnen, schalen e.d. op de markten, moeten deze letters minstens 2 c.M. hoog zijn bij een lijndikte van minstens 2 m.M. Verder willen wij er niets meer van zeggen, wij meenden hierop echter reeds nu te moeten wijzen.

En nu de bijtjes terug zijn van de heide, zullen wij spoedig tot oogsten dienen over te gaan en de volken met suiker op te voeren tot het noodig geoordeelde gewicht. Men noemt dit met een vakterm „opsuikeren".
Wie begint te voederen, doe dit aanvankelijk gedurende een weekje met kleine porties, mogelijk stamphonig, dus zooals in het voorjaar bij het speculatief voederen.
Wij bereiken daarmede, dat de bijen nog een flink broednest maken en wij in het komende jaar kunnen beschikken over jonge, levenskrachtige bijen. Maar wij hebben er ook nog een andere bedoeling mede, n.l. deze.

Maken de bijen een flink broednest, dan hebben zij op die plaatsen geen suiker binnen. Loopt het broed uit, dan dragen zij een heerlijk warm winternestje en behoeven zij niet op de koude suiker te overwinteren. Zoo kunnen wij op zeer gemakkelijke wijze onze volken een goede overwintering waarborgen. Zwakke volken worden niet opgezet; volken welke het dit jaar slecht gedaan hebben ook niet, terwijl wij geen bijen meer doodmaken, maar deze over de opzetters verdeelen. Alleen moerlooze volken geve men den zwavellap, omdat de bijen daarvan toch te oud zijn om te overwinteren.

Wie zijne bovenbehandelbare kasten eens goed wil verzorgen, geve behalve het gewone wintervoer, tevens op de raamjes nog een borstplaat van gedenatureerde suiker. De kleedjes sluiten daardoor niet tegen de raampjes aan en, als de winter langer duurt, dan waarop wij rekenden, hebben de bijtjes toch geen gebrek. Wie heidehoning wil slingeren doe dit in een warm vertrek en make gebruik van een Erica draadborstel, Handkolbtoestel of Kolbtoestel. Al deze werktuigen zijn in zaken van Imkersartikelen wel te verkrijgen en ik heb ze hier geplaatst in opklimming van prijs en bruikbaarheid. De laatste
helft van September en de eerste helft van October zijn bizonder geschikt om de bijen wintervaardig te maken. Velen wachten hiermede te lang en als de gure dagen komen en de bijen het voedsel niet, of slechts in ruil voor veel volkverlies ophalen, dan wordt vaak ontijdig een eind gemaakt aan het voederen en de bijen gaan onvoldoende verzorgd den winter tegemoet.

Nu de avonden langer gaan worden en wij minder in de buitenlucht zullen verkeeren, nemen we er ook eens eenige uurtjes af om een goed bijenboek te lezen. Onze bibliotheek is ruim voorzien van lectuur in 4 talen en de catalogus tegen 17 cts franco to verkrijgen bij den bibliothecaris te Wageningen. Kan men zelf geen keuze doen, vraag dan aan dien bibliothecaris, of hij U eenige boeken voor U geschikt wil zenden. Even opgeven wat Uwe bedoeling ongeveer is.
Ik ben er stellig van overtuigd, dat dhr. van Rhijn U naar wensch zal bedienen.

JOH. A. JOUSTRA.