Bijenhouden in Kennemerland.

Gedurende mijn verblijf in Friesland werden door mij over het „Bijenhouden" aldaar af en toe in ons Maandschrift mededeelingen gedaan. Hoewel niet steeds even rooskleurig, is het bijenhouden daar over 't algemeen rendabel te noemen. Want naast liefhebberij heeft de imker ook graag een overschot, dit „houdt er den moed in". Nu 'k hier in Santpoort een jaar imkerservaringen kon mededeelen, kan het zijn nut hebben, voor onze mede amateursimkers in 't bijzonder, om hierover iets te lezen.

Zooals wij wel weten heeft iedere streek zijn eigenaardigheden, waarmede de imker rekening moet houden; vroege dracht, middeldracht of najaarsdracht; deze zijn de factoren, waarmede in de eerste plaats rekening is te houden. Is de dracht van beteekenis of middelmatig; is zij van korten of langen duur? Is de overwinteringsstandplaats zéér gunstig gelegen enz. Zoo blijkt mij hier dat de dracht middelmatig en kort van duur is, d.i. de lindedracht; daarvoor (April-Mei) van alles wat; doch kan op verre na niet vergeleken worden bij een stand in Friesland in die maanden, als de paardenbloem bloeit. Al ware de quantiteit van 't aantal bloemen gelijk, de qualiteit blijft hier ten achter.

De voorjaarsontwikkeling „zonder speculatief voeren" zou hier over 't algemeen traag vorderen, terwijl dit in Friesland bij gunstig weer zeer goed te noemen is. Vooral is het van groot belang voor de ontwikkeling en goed slagen van 't in voorraad hebben van sterke volken, als de paardenbloemen niet al te vroeg bloeien, liefst begin Mei, dan was je klaar voor de klaverdracht in Juli!

Hier is 't veel wintervoer meegeven; door gunstigen winterstand veel verbruik en voorjaars spoedig facultatief een pot voer opzetten. Het speculatief voeren is niet alleen noodig voor aanwakkeren activiteit der bijen, doch is hier veel-tijds ook noodig wegens voedselgebrek. (Hiervoor voedert men niet Speculatief, doch geeft groote voorraden ineens, Red.) Zooals 'k in mijn brieven „Bijenhouden in Friesland" wel aangaf, is mijn ondervinding: hoe kouder stand, hoe minder winterverbruik.

Toen 'k verleden jaar, voordat de lindedracht begon, eenige ramen honing uitslingerde en deze versche honing, zooals de imker ieder jaar opnieuw zoo graag eens „proeft", keken mijn huisgenooten elkaar eens aan en kreeg ik al gauw de indruk, „dat er niet veel animo was". Wat bleek nu: de smaak en reuk was alsof er „tabak" door vermengd was; in ieder geval we lustten hem niet! Toen 'k aan een mijner kennissen, die een potje was bezorgd een paar maanden later de vraag stelde: „hoe was de honing?" ten antwoord kreeg, we lusten hem niet, 't staat nog bijna onaangeroerd, wist 'k al genoeg. 'k Heb hem, behalve een paar potjes, opgevoerd.

Gelukkig heb 'k hem bij toeval voor de lindedracht uitgeslingerd, want de tweede partij was goed, doch niet zoo lekker als de Friesche klaverhoning. Ik kan nog niet uitmaken van welke bloemen deze stinkhoning wordt gehaald, doch dicht bij mij woont de geëxamineerde imker, de Heer de Meza; wellicht zal hij dit jaar, als de smaak van dit „voorproefje" weer zoo schitterend is als 't vorig jaar, mij wel kunnen inlichten! 't Is wel eigenaardig, zijn stand ligt in de onmiddellijke nabijheid van mijn standje, doch de Heer de Meza heeft dit verschijnsel bij hem nog niet ondervonden. 'k Hoop de volgende keer hieromtrent iets meer te kunnen mededeelen.

Spt. 24, '26.
V.

NASCHRIFT RED.
Wij ontvingen nog nimmer klachten over den honing gewonnen in Kennemerland en is waarschijnlijk de door den Heer V. gewonnen honing een uitzonderingsgeval.
Wie van de Kennemer-Imkers oogst óók dergelijken honing?