Onze Bijenwoningen.

Wij hebben eenige vooraanstaande imkers bereid gevonden eenige in ons land veel gebruikte bijenwoningen en de bedrijfswijze ermede te beschrijven.
Wij hebben dit verzocht, omdat velen soms een vooroordeel tegen een bepaalde woning hebben, zonder dat zij er een werkelijk degelijk gebruik van hebben gemaakt.

In de volgende artikelen zullen worden behandeld de Gravenhorster Boogkorf, door dhr. Beil te Dinxperlo, de ronde korf door den Heer Cancrinus te Dwingeloo en de Simplexkast door den Heer de Meza te Santpoort.
De rij wordt geopend door dhr. Beil met het artikel.
De Red.

De Gravenhorstsche Boogkorf en zijne vervaardiging.

Op uitnoodiging van de Redactie zullen wij eenige artikelen over bovenstaand onderwerp in dit Maandschrift brengen, in de hoop dat meerdere lezers, die tot nog toe aan den gewonen strookorf gehecht zijn, ook eens een proef gaan nemen met den uit stroo gevlochten boogkorf.

De boogkorf door wijlen den heer C.J.H. Gravenhorst te Brunswijk (Duitschland) omstreeks het jaar 1865 uitgevonden en successievelijk verbeterd, is tot heden toe gebleken een bijenwoning met lossen bouw te zijn, bij uitnemendheid geschikt voor den beroepsimker, die met zijne bijen zoowel in de voorjaars- als ook in de najaarsdracht reizen moet.

De heer Gravenhorst was vanaf zijn vroegste jeugd bekend met de bijenteelt in vaste bouw (Lüneburger korven). Maar toen hij als jonge man zich wegens intredende doofheid genoodzaakt zag om zijne betrekking als onderwijzer neer te leggen, ging hij naast zijne gewone korven ook bijenkasten gebruiken en wel: Berlepschkasten en Dzierzon's Tweelingkasten. Toch dit moest vooral met de grootste voorzichtigheid geschieden, want — zoo zeide hij — „de bijenteelt was mijn eenige bron van inkomsten; zij moest voor mij en mijne familie het brood opleveren."

Toch hoopte hij met den lossen bouw zijn doel beter te kunnen bereiken. Immers de kennis van vreemde talen maakte het hem mogelijk, zich ook op de hoogte te stellen van het bijenteeltbedrijf in 't
buitenland. Maar hoe zeer hij zich ook moeite gaf om naar 't voorbeeld
van de bekwaamste imkers met lossen bouw in kasten te imkeren, zoo gelukte het hem toch niet in deze kasten meer of evenveel honing te oogsten, als hij met het vaste bouw bedrijf volgens de Lüneburger methode kon winnen.

Hoe dat kwam? Eerstens waren de kasten veel duurder dan de gewone strookorven en ten tweede viel hem de behandeling der kasten met zoo vele ramen en raampjes ook niet mede, daar hij als bedreven korfimker gewoon was eenvoudig den korf om te keeren om de volkssterkte te kennen, den bouw te leiden en den voorraad te schatten, enz., hetwelk bij kasten veel tijd en arbeid vergde. De kunstraat kende men toen nog niet.

Toen construeerde Gravenhorst den boogkorf, die door jaren lange ervaringen en proeven eerst tot de tegenwoordige volkomenheid gebracht werd. De uitvinder kon later getuigen: „Hoe meer de boogkorven op mijn bijenstal in getal toenamen, des te meer verdwenen de ronde korven uit het bedrijf voor het winnen van honing. In mijne beste jaren oogstte ik uit boogkorven 10000 pond sllngerhoning; 4, 5 en 6000 pond was de gemiddelde opbrengst."

Wij maakten het eerst kennis met den uitvinder van den boogkorf op eene groote tentoonstelling te Hannover, waar wij ook deze bijenwoning het eerst zagen, die uitmuntte door keurige afwerking, dikke wanden en zuiverheid van de maat in alle onderdelen. De bruikbaarheid van deze uit stroo gevlochten bijenwoning was zóó in 't oog vallend, dat wij onmiddellijk besloten ook met deze bijenwoning proeven te nemen. Hoewel wij vanaf onze kinderjaren uitsluitend met lossen bouw in kasten gewerkt en later verschillende kastvormen geconstrueerd en met voordeel gebruikt hebben, prefereeren wij toch sedert jaren voor 't groot bedrijf den Gravenhorstschen boogkorf.
Zijne behandeling vordert minder tijd, de bijen gebruiken daarin 's winters minder voedsel dan in kasten en over 't algemeen overwinteren ze in de eerste beter dan in de laatste.

Ook in ons land is de boogkorf reeds vrij algemeen bekend. Toch beantwoordt hij niet overal aan de verwachting van den imker. Dat komt omdat in ons land helaas boogkorven in den handel gebracht worden, die niet goed gevlochten en ook niet goed in de maat zijn. De koopers letten te veel op den lagen prijs en minder op goede kwaliteit. Er worden dikwijls voor weinig geld boogkorven geleverd en zelfs op tentoonstellingen in ons land geëxposeerd, die voor de bijenteelt totaal onbruikbaar zijn. Het is derhalve gewenscht dat men bij het aanschaffen van boogkorven ook billijke eischen gaat stellen! Ook verdient het alle aanbeveling dat men bij het vervaardigen van boogkorven en boogjes op eenheid van maat let.

Voor het vlechten van korven benoodigt men een goede, liefst ijzeren vorm, degelijk bijenkorvenriet, ongedorscht maar goed gezuiverd roggestroo, een vlechtring en een vlechtnaald. Wij gebruiken uitsluitend dikwandige boogkorven van 5, 9, 12 en 16 boogjes. Voor elke grootte wordt een afzonderlijke vlechtvorm vereischt van eenzelfde hoogte en breedte (der beugels) n.l. 49 X 23½ c.M. De lengte der vorm richt zich naar het getal ramen (boogjes), die de boogkorf zal bevatten. Voor boogkorven van 5, 9, 12 en 16 boogjes bedraagt dezelve resp. 19, 34, 44 en 57½ c.M.

Het getal en de plaatsing van de vlieggaten richt zich naar het doel, waarvoor men den korf wil gebruiken. Wij prefereeren één vlieggat aan de frontzijde (rechts) en één vlieggat aan de gevelzijde (rechts), waarvan altijd één gesloten blijft. Het eerste wordt in den vierden en het laatste in den tweeden strooring van onder ingesneden.

Wie een boogkorf wil leeren vlechten, die doet goed zich van te voren een goed gevlochten korf als voorbeeld aan te schaffen. Vooral moet de ronding van den boogkorf zich nauw aan de vlechtvorm aansluiten en de gevelwand (van binnen) rechtuit loopen tot in de ronding. Wil men door middel van het Thüringer voedertoestel van boven voederen, dan boort men met een strooboor een spongat, dat van een blikken huls voorzien, met een vilten spon afgesloten wordt. Voedert men daarentegen altijd van onderen, hetwelk sommige imkers prefereeren, dan heeft men geen spongat noodig.

Voor het vervaardigen van de boogjes gebruikt men eveneens een vorm, waarvan de maat ook precies moet zijn. Onze boogjes zijn buitenwerks hoog en breed; 49 X 23½ c.M. (buitenwerks). Het dwarslatje wordt ca. 4 c.M. naar binnen staande aangebracht, welke vrije ruimte onder het boogje nuttig is, o.a. voor het voederen en het vervoer der bijen.

Het korfvlechten is een aardige bezigheid voor den winter. Maar wie dit niet als een kunst beoefenen kan, noch wil, die doet beter zich goede boogkorven door 'n deskundige hand te laten vlechten resp. deze te koopen.

H.A. BEIL.