Brabantsche brieven.

„Waar de luchten wijder worden
„'t Waterland in bosch vergaat
„En de schoone paarse heide
„Eenzaam stil te bloeien staat,
„Waar de dennen vroolijk jub'len
„'t Zonlicht fel door d'akker slaat:
„Daar is mijn Brabant, lief Vaderland.

Dit eerste couplet van het Brabantsch volkslied door Van Mook en De Laat moge als inleiding beschouwd worden van maandelijksche bijdragen voor ons Groentje. We willen ons beperken tot enkele op- of aanmerkingen, toelichtingen of verklaringen en daardoor trachten iets bij te dragen tot verheffing en veredeling van de imkerij. Naast een groote zak suiker voor mijn bijen, moet ik dus een zakje met zout plaatsen, om ..... ja om .....

Ik wil beginnen met een lepeltje zout te leggen op de explicatie van „Vreemd geval" door dhr. Tukker in No. 12 van „Ons Maandblad" p. 187. Me dunkt, als dhr. Tukker zijn eigen woorden goed naleest en dit in verband tracht te brengen met het vreemde geval van dhr. Hulleman in No. 11 p. 175 van „Ons Maandblad", dat ook dhr. T. allerminst over zijn antwoord tevreden kan zijn. Die woorden zijn wat te vlug uit de pen gegleden en in de pers beland. Ik geef grif toe, dat de bijen wild, onstuimig of woest een uitweg zoeken, zoodra ze vol honing gezogen geweldig de woning uitbruisen. Maar ik veronderstel de kans klein om daardoor verstopping der vliegopening, verstikking van het volk en vernieling van den ratenbouw te bewerken.

Ook hier in de omgeving worden dergelijke roostertjes gebruikt om brand-zwermen op te houden. Het meerendeel der imkers werkt nog met den ouden strooien korf en de vliegopening wordt gewoon met een stukje koninginnerooster afgesloten, waardoor moer (en darren) opgehouden worden en het zwermen dus onmogelijk is.
Bij de inspectie der volken op of om den middag worden eerst de draad-versperringen op den stand weggenomen en onder gunstige omstandigheden komen de zwermen dan af, terwijl de imker present is, om leidend op te treden. Bij de volken, die nog niet zwermden, worden de roostertjes voor het verlaten van den stand terug aangebracht.

Veel darren zijn afgevlogen en komen wel bij andere volken onder dak. Wordt een zwerm niet begeerd, (omdat het volk voor deelen te klein is) dan wordt de zwerm na het oppoetsen der woning, verwijderen der doppen, enz., teruggegeven aan het volk en andermaal het roostertje geplaatst. Zouden we per ongeluk een dop over het hoofd gezien hebben, dan kon het volk 's anderen daags toch weer zwermen en dat willen we beletten. Ik veronderstel, dat een wekelijksche inspectie voldoende is, om groote ongelukken te voorkomen, maar tweemaal per week lijkt me voor dergelijke stokken meer gewenscht.

We plaatsen het roostertje slechts voor die volken, welke een bevruchte eierleggende moer hebben. Hiervoor komen dus in aanmerking onze opzetters, zoodra deze zwermteekens vertoonen en verder onze brandzwermen, zoodra ze vier weken in de nieuwe woning zitten. Zelden moeten we endelingen opsluiten.

De oude stok heeft na het verlaten van den brandzwerm eitjes in moerdoppen, èn in grof èn in fijn werk. De ontwikkeling van ei tot bij, is voor 'n moer 15 à 16 dagen, bij ongunstig weer wel iets langer. Maar we moeten er rekening mee houden dat er nog minstens 16 dagen mee gemoeid zijn, eer de laatste jonge prinses haar kluis kan verlaten. Voor arbeidsters en darren duurt dat respectievelijk 21 en 24 dagen na het afvliegen van den 1en zwerm met oude moer. De jonge moer in den ouden stok begint pas te leggen in de woning van haar mama, als het laatste broed er in uitgeloopen is. Als we daarna zien, dat de jonge moer aan den leg is (en in goede conditie tevens), dan kunnen we het roostertje weer plaatsen. In den regel zal dit niet noodig blijken, omdat een oude stok zonder ingrijpen vaak „afgezwermd" is in den letterlijken zin des woords.

Het roostertje heeft veel overeenkomst met Alleystrap, zie p. 91 van 't Groentje. Ook hier wordt veel stuifmeel verloren bij het binnendringen der woning. Als we echter controleerend in 'n druk kwartiertje de pollen tellen, dan zien we, dat van de tien klompjes stuifmeel er gemiddeld niet één vóór de woning valt. Nu leeren we wel van de bijen, dat vele kleintjes „één groot" maken en dat we op de kleintjes moeten passen, maar wat het zwaarste weegt, moet ook het zwaarste gelden. De bijen sukkelen een beetje bij het binnendringen der woning, en verliezen daarbij een paar stuifmeelpollen. De kans, dat ons een brandzwerm ontschiet is echter uitgesloten.

Ook is me bij informatie geen enkel geval ter oore gekomen als dat van dhr. Hulleman. Nu moge dhr. Tukker ons van verre toeroepen: „Het kruikje gaat zoolang te water tot het breekt," we wagen het er in 1927 nog eens op. 't Wil ons voorkomen, dat er bij dhr. Hulleman moedwil, baldadigheid in 't spel geweest is. Ook in onze streek komt het een enkele maal voor, dat opgeschoten slungels schievieligheid uithalen op eenzame bijenstanden. Vooral als die vlegels den pik op iemand hebben, zijn ze tot alles in staat. Hun ideaal is „beroerd zijn" of beroerde streken uithalen.

Anderen gaan uit nieuwsgierigheid vreemde standen inspecteeren en weten daarna de woning niet goed meer in elkaar te zetten, ze nemen een stukje honing en gooien den boel gauw, gauw zoo wat bij en door elkaar, vooral als de bijen wat steeklustig zijn. Ook gebruiken deze vreemde indringers soms bedwelmende of verstikkende gassen van salpeter of zwavel, schelmen zijn tot alles in staat.
Vooral de toevoeging, dat broed en honing aan stukken door de kast lagen, doet me aan geweldpleging denken, waarbij de vliegopening door stukken raat of doode bijen toevallig afgesloten werd en de overlevenden na de ramp moesten stikken.

Mogelijk wil dhr. Hulleman ons nader inlichten omtrent het geval.
't Zal met dit roostertje gaan als met den carbollap. Alles heeft zijn mee en zijn tegen. Voor mij blijft naast den carbollap voorloopig ook het roostertje in eere en ik zou een ieder willen aanraden er een verstandig gebruik van te maken.

PEELBOER.