Het imkeren in den Boogkorf.

Op verzoek van de redactie willen wij betreffende bovenstaand onderwerp nog enkele voorname bewerkingen behandelen.
„Onbekend maakt onbemind," zegt het spreekwoord. Ook op den boogkorf is dit van toepassing, zooals ons herhaaldelijk gebleken is. Dikwijls ziet men toch bij kast- en korfimkers ook een boogkorf in gebruik. Men wil blijkbaar ook eens andere bijenwoningen beproefd hebben. Maar hierbij ontbreekt de bedrevenheid, die ons door het jarenlange gebruik van de andere bijenwoningen eigen geworden is en derhalve laat men den boogkorf liefst niet van binnen zien.

De boogkorf is geen tusschenvorm maar een moderne bijenwoning, waarin men de meest rationeele teelt kan toepassen. Hij houdt het langer dan een menschenleven uit en is bovendien de goedkoopste mobielbijenwoning. Omdat hij uit stroo gevlochten is en een gewelfden kop heeft, overwinteren de bijen er uitstekend in. Lucht- en dorstnood komen daarin niet voor. Wie daarin volken op 7 boogjes laat verhongeren, kan geen aanspraak maken een goede imker te zijn, evenmin als men een imker, die naast den lossen bouw er nog gewone korven op na moet houden, zeer modern kan noemen. Dat men ook in den boogkorf de meest rationeele teelt kan toepassen, mag uit het volgende blijken:

Speculatieve voedering en gebruik van kunstraten.
Goed overwinterde volken vroegtijdig productief te maken is in het voorjaar de grootste zorg van den imker. Dit doel wordt bereikt door speculatieve voedering en het gebruik van kunstraten. Met de eerste begint men in April, waardoor de bijen tot grooteren inslag van broed worden aangezet. Wij gebruiken blikken voerbakjes van ½ p. inhoud, die wij onder het broednest van den boogkorf schuiven. Met 2 personen kan men in ruim een half uur ca. 100 boogkorfvolken van voerbakjes voorzien.

Wil men bovengenoemd doel nog sneller bereiken, dan begint men tevens met het plaatsen van een degelijk met draad bevestigde kunstraat tusschen de laatste en voorlaatste raat (boogje). Het eigenlijke broednest laat men daarbij onaangetast, hetwelk bij den boogkorf mogelijk is. Het is beter de kunstraat iets te vroeg dan te laat bij te voegen. Zoodra men dan ziet dat de cellen van deze raat half tot tweederde gedeelte uitgebouwd zijn, plaatst men ze gerust in het broednest en men zal zien dat ze sneller van broed voorzien wordt dan een uitgebouwde andere raat. Deze kunstraat heeft de noodige broedwarmte en het volk heeft getoond sterk genoeg te zijn om ze als broedraat te kunnen gebruiken.

Hoe de kunstraat in het boogje met draad bevestigd wordt, hopen we later mede te deelen. Op de bovenbeschreven wijze voegt men nu onmiddellijk een tweede en later zelfs een derde kunstraat bij en bij begin van de hoofddracht zal het volk de hoogste trap van ontwikkeling bereikt hebben. Hoofdzaak is natuurlijk dat men met de speculatieve voedering doorgaat, totdat de natuurlijke dracht ze overbodig maakt.

Het maken van kunstzwermen.
Met de hoofddracht valt meestal ook de zwermlust der bijen samen. Daar het zwermen evenwel op kosten van het honinggewin plaats vindt, moet men trachten het opkomen van de zwermdrift gedeeltelijk of geheel te verhinderen. Zoodra derhaive een volk 10 of meer raten bezet, kan men met het maken van zwermen beginnen, waardoor men wil bereiken dat het volk niet tijdens de hoofddracht een natuurzwerm uitstoot, dien men in Juni kan verwachten.

De vliegzwerm.
Verondersteld wordt dat de boogkorven alle gelijk zijn van uiterlijk, met het vlieggat op dezelfde plaats enz. Men plaatst in een leege korf 3 boogjes, voorzien van kunstraten aan den rechter gevel, waar zich het vlieggat bevindt, laat de vierde plaats vrij en voegt als 5e en 6e raat nog 2 boogjes met kunstraten bij.
Men zou ook zonder kunstraten den vliegzwerm kunnen huisvesten. Maar sedert het mogelijk geworden is, dat men den heidehoning slingeren kan, is rohet vooral voor den heide-imker niet rationeel den aflegger of den natuurzwerm natuurlijken bouw te laten maken, omdat deze den druk van honing en honingslinger niet kan doorstaan; uitgebouwde kunstraten daarentegen wel.


De boogkorf, waarin men den vliegzwerm huisvesten wil, staat dus gereed en het af te leggen bijenvolk wordt op den korfhouder of stoel geplaatst. Op de vliegplaats zet men tijdens de bewerking een leege korf, opdat de aanvliegende bijen aldaar een rustplaats vinden. Men neemt nu raat voor raat uit den korf en zoekt naar de koningin en plaatst de onderzochte raten telkens in een afzonderlijken boogkorf, dien men met een doek overdekt houdt.

Heeft men de moederbij gevonden, dan brengt men de raat, waarop zij zich bevindt, met alle aanzittende bijen op de (vrije) 4e plaats van den gereed gemaakten boogkorf en zet hem op de plaats van het moedervolk. Vervolgens brengt men de raten met het moedervolk in dezelfde volgorde weder in den ouden boogkorf en geeft hem een nieuwe plaats op den bijenstand. Alle oude bijen vliegen nu naar de bekende vliegplaats terug en de vliegzwerm is klaar.

Het moedervolk heeft het broed met de jonge bijen behouden en moet zich een jonge koningin telen, waartoe het alle middelen heeft, mits de imker het de eerste dagen van het noodige water voorziet.
Heeft een bijenvolk echter reeds van eitjes of broed voorziene moerdoppen staan, dan is 't voor het maken van een vliegzwerm te laat. Het volk heeft dan al zwermgedachten en de vliegzwerm zal het zwermen niet nalaten. Wil men het volk toch afleggen, dan moet men een veegzwerm maken. Hierover een volgende keer.

H.A. BEIL.

Noot Red.: Wij maken bij voorkeur, zoowel „vliegers" als „vegers", als de volken zwermrijp zijn.
Red.