Mijn bedrijfswijze.

III

Is er dracht voorhanden en laat het zich aanzien dat er nog goede dracht komt, b.v. van klaver, mosterd of andere gewassen, dan mag er geen zwermlust zijn; is dezelve reeds ontwaakt dan moet ik trachten ze te onderdrukken, maar gewoonlijk zorg ik er wel voor dat 't niet zoover komt. Een enkele maal zie ik er wel eens een over het hoofd en dan is 't moeilijker om zoo een weer op dreef te krijgen, dat hij weer goed haalt.

Alreede heb ik gezorgd voor goede koningincellen, hetwelk ik doe op de volgende wijze: een volk met uitstekende hoedanigheden en een goede koningin (de Amerikanen zeggen, een die 2 jaar oud is, is 't beste om van te kweeken en ik ga hiermede accoord) wordt alreede vroeg sterk gemaakt, door 't bijgeven van enkele ramen met rijp broed. Hierdoor wordt dit volk vroeger dan anders het geval zou geweest zijn, volkrijk; hierdoor ontwaakt de zwermlust ook eerder en het zet spoedig koningincellen aan, waarom het te doen is.

In den regel komen van zulke volken goede koninginnen. Nu moeten we zorgen voor darren eveneens van goede afkomst; ik doe dit zoo: ik zoek een raampje, grootendeels gevuld met darrenraat, en zet dit in een ander best volk, midden in 't broednest; nadat de bijen dit schoongemaakt hebben, ze beginnen er oogenblikkelijk mee, zal de koningin het dadelijk bezetten met eieren waaruit na 24 dagen de eersten te voorschijn komen.

Hierdoor hebben wij gezorgd voor koninginnen en darren van goede afkomst, en kunnen nu verder gerust afwachten wat er gebeuren zal.
Als we nu op een goeden dag de geheele stal weer nagezien hebben, hebben we ontdekt dat er enkelen zijn, die aanstalten maken om te zwermen; nu neem ik van dezulken 1 of 2 ramen met rijp broed met al de daarop-zittende bijen weg, en geef daarvoor een uitgebouwde raat en een kunstraat terug; heb ik geen uitgebouwde raat dan in plaats daarvan een kunstraat; hierna wordt de kast weder gesloten.

Die twee ramen met broed en bijen komen in een ledige kast, nadat er eerst een uitgebouwde raat aan de buitenkant is ingezet; deze kast bedek ik voorloopig met een zak of kleedje; nu ga ik naar een andere die ik opgeschreven heb en handel daarmede evenzoo, dus ook 1 of twee ramen met broed en al de daaropzittende bijen afnemen en bij de anderen te voegen, in de ledige kast; vooral draag ik zorg dat er geen koningin bij is, want die moet in het oude volk blijven, anders is het beste halen afgeloopen. Het gebeurt wel, dat ik op een dag zoo 20 of 30 volken moet behandelen, en al die ramen kunnen natuurlijk niet in een kast; doch dit behoeft ook niet, want als er 6 zulke ramen in een kast zijn, is het genoeg, en ik zet dan als 8e raam weer een uitgebouwd; is de kast vol, dan zet ik hem op de plaats die ik voor hem bestemd heb; 't spreekt vanzelf dat ik zoo'n volk water geef, hetzij door wat over de ramen te sprenkelen, of in de buitenste raat in de cellen te doen, want er zijn geen vluchtbijen die water kunnen aanbrengen; daarna leg ik de dekplankjes er op en sluit de kast.

Nu heb ik een zeer sterk volk, doch de eerste en ook nog de tweede dag gaan alle bijen, die reeds gevlogen hebben, naar de oude hun bekende plaats, het oude volk, terug, echter blijven er genoeg voor het verzorgen van 't broed; den anderen dag ga ik naar het volk, dat de door mij gewenschte koninginnecellen aangezet heeft, neem daaruit een cel en zet deze in het nieuwe volk, nadat ik alle andere koningincellen verwijderd heb.

Na enkele dagen zie ik het volk nog eens na, om te zien, of ze nog weer k-cellen aangezet hebben, om ze te verwijderen. Verder heb ik er in den eersten tijd niet naar om te zien. Na ongeveer 14 dagen zie ik eens even of er al eieren zijn, en is dit zoo, dan kan ik gerust nog een paar ramen met broed geven; geef ik echter broed voor de koningin bevrucht is, dan loop ik gevaar dat de bijen nog weer koningincellen aanzetten, en de door mij bijgezette koningin verloren gaat. Zulke volken noem ik verzamelaars en in den regel zijn dit mijn besten d.w.z., ik slinger daarvan nog al wat honing in Zeeland en ze maken prachtige raathoning.

Enkele malen gebeurt het, dat zoo'n volk moerloos wordt; vroeger probeerde ik om zoo'n volk een rijpe cel te geven of een jonge onbevruchte koningin, doch dit liep bijna altijd verkeerd uit, meestal werd het een sukkelaar, waaraan ik veel zorg moest besteden, en er toch maar zelden succes mee had; tegenwoordig geef ik eenvoudig een bevruchte koningin, doch heb ik die niet, dan ruim ik het op; de ramen verdeel ik over andere volken; de bijen schud ik er een paar voet voor de stal af, die zoeken wel een ander tehuis, en worden niet afgestoken.
(Wordt vervolgd.)