Brabantsche brieven.

"Wat 'n brutaliteit van zoo'n boertje uit Peelland om mijne zienswijze in twijfel te trekken, om te zeggen, dat ik wat ondoordacht geschreven heb. Dat zullen we hem eens voor goed afleeren". Aldus denkt dhr. T. en met een paar malle vragen en schampere opmerkingen wil hij Peelboer aftrappen.

„Und in der Winde Sauzen, und in der Möwe Schrein".
„In Schaum und Wellenbrausen, jauchz ich berauscht hinein".

Deze versregels van Geibel schoten me te binnen, toen ik de lawaaierige critiek op p. 27 van ons Maandschrift gelezen had. Belangstellende lezer, leg s.v.p. de middennoot van p. 9 uit ons Groentje naast het midden van p. 27, herlees desnoods p. 187 van den vorigen jaargang en oordeel zelf. Ons Groentje is geen tournooibaan, maar een terrein, waar naast het vereenigingsnieuws plaats geboden wordt voor wetenschappelijke artikelen. We kunnen er onze bevindingen en opmerkingen in waardeerenden vorm neerpennen tot leering en stichting van allen, die lezen.
Met genoegen lees ik dan ook steeds de artikelen van dhr. Tukker en ik zal dat blijven doen. Maar tevens behoud ik mij het recht voor zijn beweringen en bevindingen door een critischen bril te bekijken.
Het ware te wenschen, dat meerderen hunne werkwijze en zienswijze op schrift wilden stellen.

Het geval T. H. geeft mij aanleiding, om een en ander mee te deelen over waargenomen temperaturen in en om bijenwoningen, in verband met het leven onzer bijen. Hoewel we al bij 7 à 8° C. geregeld uitvluchten opmerken, zijn de bijen bij een luchttemperatuur van 15° C. in d'er hum; ze zoemen dan, dat het een lust is.
Een eenzame bij buiten bij 7 à 8° C. verkleumt vaak. Van een constante lichaamstemperatuur is geen sprake; de lichaamswarmte beweegt zich tusschen de 35° en 48° C. Het gedekseld broed heeft een temperatuur van 40—45° C. De temperatuur in de woning ligt meestal tusschen de 20 en 24° C. Bij koud weer wordt veel voedsel (brandstof) opgenomen om de temperatuur op peil te houden en als dit niet meer baat, kruipen de bijen kort op elkaar om de uitstraling te verminderen. Hoe kouder het weer, hoe kleiner de tros (bol).

Bij te groote warmte wordt met de waterdamp ook de „te warme lucht" uit de woning „gemalen" en door frissche lucht vervangen. Beneden de 20° C. wordt geen was afgescheiden en beneden de 20° C. loopen weinig jonge bijen uit. Dit laatste komt geheel overeen met wat we in de vrije natuur waarnemen. Bij koud guur weer zien we weinig vlinders, muggen, kevers, juffers, vliegen, enz., maar bij warme, zonnige dagen, verbreken milliarden hunne kluis en een bonte mengeling wriemelt door de lucht, in bosch en veld, in sloot en plas.

In normale gevallen duurt de poptoestand voor onze arbeidsters dus 12 dagen, alles verloopt dan vlot. Daalt de temperatuur ver beneden de 20°, dan kan het broed verkleumen, of als minderwaardig insect de wereld in gaan.
De smeltingswarmte van was is ± 62° C.
Voor zoo ver mij bekend is, is de temperatuur, waarbij was smelt, nog niet in de volken gecontroleerd. Slechts dhr. Tukker heeft practisch zoo'n geval meegemaakt in zijne jeugd en nu vermoedt hij, dat dit ook bij dhr. Hulleman het geval is.
Mogelijk willen meerderen ons hunne ervaring op dit gebied meedeelen.

PEELBOER.