Mijn bedrijfswijze (V).

door R. TUKKER, Ossendrecht.

Ook is 't mij in mijn lange praktijk wel overkomen, dat bij groote hitte en goede dracht enkele raten zoo zacht werden, dat ze smolten en op den bodem vielen; dit was, tengevolge ik te weinig ventilatie gaf. Thans gebeurt mij dit niet meer, want in den zomer bij goede dracht zet ik steeds de kasten door middel van een houtje of steentje van onder hol.
Dit gebeurt echter niet met kleine volken, die hebben 't in den regel niet zoo warm dat ze ventilatie behoeven en ook hebben deze gewoonlijk geen gebrek aan versche lucht.

Maar we dwalen geheel van onze bedrijfswijze af en we moeten toch zoo'n beetje voet bij stuk houden. (Heel graag, Red.) 't Is ook niet altijd zoo, dat ik de vermeerdering op deze wijze doe; hebben we geen beste drachttijd als de zwermlust ontwaakt, dan laat ik ook wel zwermen; doch ook daarbij regelen en maar niet luk raak laten zwermen, zooals nog zooveel gedaan wordt.

Als ik laat zwermen, dan doe ik dat zoo: de eerste zwerm laat ik vrij afkomen en breng die in een nieuwe woning; deze is dan op de volgende wijze ingericht: in 't midden komt een half uitgebouwd raampje, een beetje meer of minder komt er niet op aan, op beide zijden daarvan een raampje, liefst met een strookje bijenwerk, de overigen met strookjes kunstraat; heb ik alle ramen ingezet, dan dek ik 't broedruim af met mijn dekplankjes, leg daarop een kleedje of oude zak, om de warmte te bewaren en leg het deksel op de kast; nu zet ik hem een beetje hol aan de voorzijde; dan ga ik naar de zwerm en, zit deze rustig in het vangkorfje, dan neem ik hem mede naar de kast en stort of schudt hem zoo dicht mogelijk daarvoor neer, zoodat nu alle bijen of de geheele zwerm voor de kast liggen; in 't eerst lijkt het dan wel of ze allen zullen gaan vliegen, doch na een oogenblikje verzamelen zij zich weer bij de anderen die nog op den grond liggen en tegen de kast zitten, allen trekken ze naar binnen en nemen bezit van de nieuwe woning.

't Gebeurt mij bijna nooit, dat een zwerm er den anderen dag weer uittrekt, hetgeen ik voornamelijk toeschrijf aan dat half uitgebouwde raampje midden in 't broednest; de bijen, die beladen zijn met honing, hebben dadelijk cellen om hem in te deponeeren, nadat deze door de jongeren gereinigd zijn.
Er zijn nog menschen, die, als ze een zwerm in een woning willen doen dezelve met honing insmeren, en als er dan den anderen dag zoo'n zwerm van door gaat, staan ze verwonderd te kijken en zeggen nog wel: ik had ze nog wel wat honing gegeven, opdat ze wat te eten zouden hebben; dezulken weten niet veel van 't natuurlijke bijenleven, anders zouden ze zoo iets nooit doen, want wat is het geval: als een zwerm uittrekt, dan nemen de bijen zooveel mede, dat ze wel een paar dagen slecht weer kunnen hebben zonder nog gebrek te lijden en ook tevens nog kunnen bouwen.

Na een dag of acht of negen, somtijds tien of nog later komt er gewoonlijk een tweede zwerm, of zoo ze op sommige plaatsen zeggen een endeling, die ook weer in een vangkorfje komt; heeft dit plaats, dan ga ik zoo spoedig mogelijk naar de kast waar hij afgekomen is, neem deze van zijn plaats en zet daar een andere kast neer. Heb ik geen andere kast die eenigszins gelijkend is op de moederstok, dan sluit ik het vlieggat, zoodat er geen bij uit of in kan; nu neem ik de bovenbak af en bedek deze met een zak of kleedje en plaats hem zoo, dat er geene roofbijen bij kunnen; hierna neem ik raam na raam er uit, schud alle bijen in een ledige korf of kast, snijd alle koningincellen weg en ook het grove of darrenwerk en zet dit raam in een transportkastje of ledige kast; nadat alle ramen er uit zijn, schud ik ook de nog in de kast zittende bijen bij de anderen, zoodat de kast geheel ledig is, even het ergste vuil wegnemen en we zetten alle ramen weer in de kast terug, het zoo regelende, dat de mooiste ramen midden in 't broednest komen en de anderen aan de buitenzijde of zijn ze erg oud en vuil, dan verwijder ik ze en geef daarvoor in plaats een raam met kunstraat.

Is de zaak nu weer in orde, dan ga ik het vangkorfje halen en schud de bijen daaruit op de ramen van boven in de kast; hierna laat ik alles in rust komen. Na ongeveer een kwartier of twintig minuten ga ik eens zien hoe het er mede staat en is alles rustig, en de meeste bijen tusschen de ramen, dan neem ik de koninginnerooster en leg deze op de broedkamer, voorzichtig natuurlijk, geen bijen dooden, zet hierop weder de bovenbak; de meeste bijen hiervan zijn natuurlijk gevlucht, als ze tenminste een uitweg hebben.
(Wordt vervolgd.)